metropolis m

Gijs Frieling, Duiven en druiven, tempera op linnen, 2007
Gijs Frieling, Duiven en druiven, tempera op linnen, 2007
Domeniek Ruyters

In de publiciteit rondom je schilderinstallatie A mon seul désir in het Bonnefantenmuseum in Maastricht lees ik dat ze een statement is tegen de manier waarop de 15e-eeuwse uitvinding van het perspectief en Marcel Duchamp veel mogelijkheden voor de kunst heeft buitengesloten. Je herkent jezelf in Joseph Beuys, wordt er aan toegevoegd. Ik kan me er van alles bij voorstellen maar misschien toch goed als je dit alles zelf even toelicht? Wat wordt precies buitengesloten door het perspectief en de readymade, en wat wordt er weer binnengehaald met Beuys?

Work in progress, Gijs Frieling & assistenten in Bonnefantenmuseum
Gijs Frieling

Voor de uitvinding van de camera obscura (en dus het centraal perspectief) was het onmogelijk een ‘objectief’ onderscheid te maken tussen het zichtbare en het onzichtbare; er was geen vergelijkbaar beeld. In de 15e eeuw mondde dat uit in een visuele interpretatie van alle zintuiglijke en geestelijke bronnen die beschikbaar waren. Na die tijd is de schilderkunst eeuwenlang opgezadeld met de impliciete opdracht om uitsluitend de ‘zichtbare wereld’ na te bootsen (en niet tegelijkertijd ook de tastbare, auditieve, geurende, groeiende et cetera). De uitvinding van de abstractie valt nog helemaal binnen deze ontwikkeling; het is eerder een nog verdere reductie van het zichtbare (tot het retinale) dan een bevrijding ervan.

De readymade is (ik denk destijds ook voor Duchamp zelf) een redelijk leuke grap, maar raakt volgens mij niet het hart van de kunst. De twee laatste werken van Duchamp, The Large Glass en Étant Donnés, beide extreem arbeidsintensieve, hermetische, visionaire werken, laten zien dat hij de zaak wel complexer zag. Niet voor niets formuleerde Beuys het al zo mooi: ‘Das Schweigen von Marcel Duchamp wird uberbewertet’.

Beuys zelf heeft zich beijverd om de relaties tussen kunst en economie, wetenschap, politiek en alle andere vormen van menselijke productie begrijpelijk en inzichtelijk te maken. Duchamp (of beter gezegd de interpretatie van zijn werk) heeft het domein van de kunst terugbracht tot een reflectieve bezigheid, waar Beuys juist heeft geprobeerd kunst uit te breiden tot alle menselijke werk- en productiegebieden. Ook heeft Beuys zich sterk ingezet op het verruimen van de zintuiglijke gebieden zoals tijd, beweging en ruimte, waar (beeldende) kunst zich toe kan verhouden. Hoewel mijn werk zich voornamelijk tot de ogen richt, omgeeft de schildering je op een dusdanige wijze, dat je eigen bewegingen door de ruimte voortdurend onderdeel van de ervaring ervan worden, je kunt je er niet onafhankelijk tegenover plaatsen.

Domeniek Ruyters

Kun je aangeven hoe wordt die ‘uitsluiting’ wordt opgeheven in je installatie in Maastricht?

Gijs Frieling, Opgebonden rozen en granaatappel, tempera op hout
doorsneden van platonische lichamen gemaakt door Frielings grootmoeder
Gijs Frieling, Donald Judd maquette, onderdeel van A Mon Seul Désir
Gijs Frieling

In mijn installatie gaat het erom een gezamenlijke achtergrond voor de toeschouwers en de schilderijen te scheppen. Ornamenten en decoratie zijn middelen om voorstellingen aan architectuur en ruimte te koppelen. Er wordt een brug gevormd tussen het ‘virtuele’ van de voorstelling en de fysieke ruimtelijkheid van de architectuur waarin de mensen lopen. Het onderscheid tussen het kunstwerk op de neutrale witte wand en de toeschouwer die daar tegenover staat word in mijn zaal min of meer opgeheven.

Door de ornamenten en kleuren bevind je je onontkoombaar binnen een gekleurde atmosfeer waarbinnen allerlei aandachtspunten en sporen te volgen zijn. Binnen de installatie wil ik de al te strikte grenzen tussen bronnen, originele werken en replica’s opheffen. Er zijn originele schilderijen van mijzelf te zien in twee, min of meer identieke versies, schilderijen die ik heb nageschilderd naar anonieme voorbeelden, een gouache naar Lola de Balance van Rene Daniels, maar er zijn ook door mijn moeder geborduurde kopieën van schilderijen, van mij maar ook van Rousseau’s le Douanier.

Daarnaast zijn er door mijn grootmoeder ontwikkelde doorsneden van platonische lichamen van karton en door mij gemaakte maquettes van werken van Donald Judd. Ik wil hier niet zozeer ‘iets mee zeggen’ als wel de dingen waar ik van houd en die voor anderen misschien tegengestelden lijken, onder een noemer brengen. Het gaat om het opwekken van een gevoel van gelijkwaardigheid, ‘egaliteit’ en tweedimensionaliteit in de ruimte. Een van mijn hypothesen is dat, voordat het de ambitie van de schilderkunst werd om ruimte op een plat vlak te suggereren, men juist probeerde de driedimensionale ruimte als een vlak te laten verschijnen. Ik zie wat dat betreft een relatie met het werk van Hirschhorn, die volgens mij hetzelfde probeert.

Domeniek Ruyters

A mon seul désir is de titel, begrijp ik hieruit dat de installatie het een hartenkreet moet voorstellen? Een oproep? Hommage? Kun je dat nader toelichten?

Gijs Frieling

A mon seul désir stelt ten eerste dat mijn verlangen om iets te zien de bron is van het werk. Seul slaat op mijn ‘eigen verlangen’ en ook op mijn ‘enige verlangen’. Ik verwijs graag naar Stalker van Tarkovski, waar het verlangen als het enige menselijke kompas voorgesteld wordt en tegelijkertijd als een domein waar het bewustzijn niet zomaar toegang toe heeft. A mon seul désir neemt ook stelling tegen het idee dat kunst een kritische functie heeft, want ik geloof daar niet zo in. Iets maken is in essentie altijd een bevestigend gebaar, een ja.

Ook is het werk een hommage aan mijn grootmoeder. Het vrouwelijke is überhaupt belangrijk in mijn werk. Mijn moeder en een aantal van mijn tantes waren namelijk enerzijds zorgzame moeders maar tegelijkertijd ook geëmancipeerde en vaak zelfs geleerde vrouwen. Zo waren mijn groot- en overgrootmoeder beiden wis- en natuurkundige.

A mon seul désir is een pleidooi om kunst, huisvlijt, tuinieren, wetenschap en wat dies meer zij niet al te sterk van elkaar te onderscheiden. Het is mijn verlangen om werk te maken waarin mensen zich opgenomen kunnen voelen zonder dat het hun gevoel van vrijheid inperkt, het werk dient een sfeer van vrijheid op te roepen tegenover de modernistische ideologie van de witte neutraliteit.

Work in progress, Gijs Frieling & assistenten in Bonnefantenmuseum
Domeniek Ruyters

Kun je iets vertellen over hoe dit project tot stand is gekomen? Je bent gevraagd door het museum iets in deze ruimte te doen?

[answer Gijs Frieling]Paula van den Bosch nodigde mij uit naar aanleiding van de stand die ik in 2007 op Art Amsterdam maakte, een ruimtevullende schildering met kleine schilderijen en een tafel met boeken. Ik wilde graag een ruimte in het museum waar je naar buiten kunt kijken en die geen daklicht heeft.

De gebruikte okselzaal is eigenlijk groot voor de sfeer van intimiteit die ik wilde maar de ramen en het licht gaven de doorslag. In overleg met Paula heb ik een voorstel gedaan en een maquette gemaakt die later in detailtekeningen verder is uitgewerkt. Ik wilde deze muurschildering zo gedetailleerd mogelijk maken als mogelijk was binnen het aangegeven budget en tijdspad. Ook wilde ik graag met zoveel mogelijk assistenten werken (vijf uiteindelijk), want de dynamiek tussen mijn programma of ‘receptuur’ en hun eigen handschriften vind ik een van de aantrekkelijkste aspecten van het maken van zulke grote schilderingen

Domeniek Ruyters

Het is een overweldigend geheel, apart, bijzonder, intrigerend. Wat zijn de ijkpunten voor jou in deze installatie? Kun je het netwerk van referenties, deels gepresenteerd in nageschilderde kunst, deels in boeken op een tafel, toelichten?

pagina uit boek over Rosmaling, onderdeel van A Mon Seul Désir
Schema met wetmatigheden in de vormontwikkeling van planten, onderdeel van A Mon Seul Désir
Gijs Frieling

Op de tafel liggen boeken over Hindelooper schilderkunst en Rosmaling, de Noorse folkloristische schildertraditie. Al deze tradities in Noord- en Oost-Europa zijn in de achttiende eeuw opgekomen als een soort poor-man’s adaptaties van de Rococo. De interieurs van boerderijen werden door – min of meer – gespecialiseerde boeren in deze stijlen volgeschilderd. Belangrijk voor mij is de decoratieve gebruiksfunctie ervan, het feit dat deze schilderkunst als een achtergrond voor het dagelijkse leven is gemaakt.

Hoewel het voor mij op dit moment natuurlijk belangrijk is om mijn werk in een museum te laten zien, werk ik graag in opdracht, ook voor particulieren, om mijn werk op een vergelijkbare manier op te kunnen laten gaan in het dagelijkse leven. In wezen vind ik de situatie in musea en galeries heel vreemd: daar mogen mensen uitsluitend naar de dingen kijken. Wat mij in deze volkskunst ook aanspreekt is de omgang met schilderkunst als een uit zuiver vloeiende gebaren bestaande activiteit; geen haperingen, hernemingen, twijfel of strijd, al die moeizame noties waarmee de schilderkunst zo vaak word geassocieerd.

Een ander boek is een verslag van een antroposofisch onderzoek naar wetmatigheden in de vormontwikkeling van planten. Op de openliggende bladzijde staan schema’s waarin zowel de vormen van in de tijd na elkaar gevormde bladeren van een plant, als de verschillende stadia van de groei van een individueel blad zijn ondergebracht. Beide ontwikkelingen hebben een wetmatig verloop en vinden gelijktijdig plaats. De oneindige variatie aan bladvormen (terwijl ze toch allemaal groen, plat en min of meer symmetrisch zijn) en de notie dat voor al die bladeren dezelfde wetmatige vormprincipes gelden zijn voor mij een bron van inspiratie.

Er zijn boeken over wandtapijten waarin ik vaak kijk omdat in een weefsel, net als een mozaïek, de tweedimensionaliteit op een extreme manier met het medium is ‘verweven’, alles kan alleen maar naast elkaar zitten (schilderijen zijn altijd gelaagd, hoe dun die lagen ook zijn).

Tegenover de permanente menselijke drang tot emancipatie (waaronder ik alle vormen van individualisme, specialisatie en concurrentie versta) vind ik het belangrijk om te ervaren hoe die emancipaties alleen plaats kunnen vinden omdat zij gedragen worden door een oneindig veel machtiger gebied van gewoonten en levensritmes. Levende herhaling (decoratie) is een voorwaarde voor – op dit moment in de kunst overschatte – waarden als inhoud, kritiek of vernieuwing. Het nieuwe is per definitie oppervlakkig, alleen herhaling is in staat tot de levende werkelijkheid door te dringen.

Domeniek Ruyters

In het persbericht wordt gezegd dat schilderen een programmatische aangelegenheid is, met associaties naar de liturgie in een kerkdienst. Ik snap dat niet, wat is er programmatisch aan dit ontwerp? Zijn het bekende sjablonen? Maar alles is toch gewoon apart gecomponeerd?

Gijs Frieling

De overeenkomst met een liturgie zie ik zelf in de overgave van de handeling aan een van te voren vastgelegde choreografie van bewegingen. Alle narcissen in A mon seul désir hebben dezelfde structuur, maar worden niet van te voren getekend op de wand (er wordt dus geen vastgelegde vorm ingevuld), maar de gebaren, als een soort schoonschrift, bepalen hoe iedere individuele bloem wordt.

Het religieuze en ook het meditatieve bestaat altijd uit het oefenen van herhaling: inhoud en handelingen worden telkens opnieuw tot leven gewekt. Dat vraagt een geheel andere energie dan het zoeken naar, of verwerken van nieuwe dingen. De spanning tussen blinde, mechanische herhaling, verdoving of trance en het telkens met wakkere aandacht opnieuw voltrekken van handelingen of gedachten, daar gaat het om. Als je gevoel krijgt voor de zin van deze bewuste herhaling, bevind je je eigenlijk al in het religieuze domein. Zoals Rilke zegt: ‘dass Ganze ist unendlich neuer.’

Domeniek Ruyters

Mocht je alles doen van het museum?

Gijs Frieling

De grenzen werden meer bepaald door de tijd en het (op zich ruime) budget dat ik aan het project kon besteden: Als ik vier maanden in het museum had kunnen werken dan had ik graag, nadat de muurschildering voltooid was, ter plekke nieuwe schilderijen willen maken, gesprekken met alle bezoekers willen voeren, schilderles geven, leesgroepen opstarten, koken en eten. Maar dat laatste mag natuurlijk niet in een museumzaal , ook al hing de kleine Toren van Babel van Breughel tot in deze eeuw in de eetkamer van de familie Van Beuningen, boven een kookplaatje waar meneer Van Beuningen zelf zijn eitjes voor het ontbijt bakte.

De installatie van Gijs Frieling in het Bonnefantenmuseum is nog te zien tot en met 25 januari 2009.

Domeniek Ruyters

is hoofdredacteur van Metropolis M

Recente artikelen