metropolis m

Foto: Zippora Elders

Op 10 mei begon Zippora Elders aan een brief die het begin zou moeten zijn van een brievenestafette, gevoed door de omstandigheden, de lockdown die haar vastzette in Berlijn, haar tweede woonplaats. Deze ‘corona-brievenestafette’ gaat niet door, nu de maatregelen al verlicht zijn, maar Zippora is door blijven schrijven de ontwikkelingen van de afgelopen weken volgend en daarop reflecterend. ‘Over vaderliefde en corona. Of: over de echo van kolonialisme in klimaat, onderwijs, kunst, onszelf. Langzaam: omdat een gewelddadig systeem van eeuwen niet in snelle weken statements kan worden witgewassen. Integendeel.’

Berlijn, 10 mei 2020

Beste Pol,

Ik schrijf je omdat het beeldende-kunsttijdschrift Metropolis M met het idee van een brievenreeks kwam, waarbij een auteur een brief schrijft naar een andere auteur, die vervolgens weer iemand anders schrijft. Een corona-estafette dus, te beginnen met mij. Die brievenreeks gaat er niet meer komen – veel instellingen zijn alweer open en het veld heeft het er druk mee – maar ik had al bedacht dat ik jou zou schrijven.

Ik moet je eerst voorstellen aan de lezers. Op onze middelbare school zaten we niet bij elkaar in de klas. We volgden slechts één vak samen en dat werd in de ochtend gegeven. De ochtenden zwierf ik meestal rond bij het water of in de stad. Dat kon min of meer, ‘aan eigen projecten werken’, wanneer we ons anders zouden vervelen. Dus terwijl jij scherp en oplettend in de les zat, nam ik extra tijd om te dromen en te verwerken. Vrienden werden wij buiten de lesuren. Om precies te zijn tijdens een avondsymposium dat jij met onze gezamenlijke vriend J. organiseerde, met als thema (en dat is waarom er ik nu aan moest denken): de schoonheid van de troost.

Op ons gymnasium lazen we klassieke verhalen. Ik vond dat werkelijk fantastisch. In het beste geval kwam er ook een illustratie bij. Een Parisoordeel van Rubens, een Venus van Botticelli. (Die plaatjes staan in mijn geheugen gegrift, met opmaak en al.) Prachtig! We deden zelf opgravingen en ik had thuis een opstelling gemaakt van Romeinse scherven, botjes en stukken glas. Onze eerste lessen Latijn waren opgebouwd rond Aeneas en ook Grieks vertrok vanuit de Ilias. Soms voelde ik me ongemakkelijk bij het geweld van die verhalen en met name de wrede behandeling van vrouwen: koningin Dido laf verlaten door haar minnaar, de vooruitziende Cassandra gehekeld omdat ze seks weigert, Hecuba die haar kinderen in de strijd ziet sterven, Helena’s verliefdheid (of ontvoering) die een oorlog van bezitsdrang ontketent. Ik dacht toen al: wat als de jongens denken dat het zo hoort te zijn?

Later lazen we de metamorfosen van Ovidius en de erotische poëzie van Catullus. Zo leerden we hoe mensen vroeger planten en dieren hadden proberen te begrijpen, en dat seksuele sensatie iets is waar je best over kunt dichten.

Dat doet me denken aan een verhaal dat wij nooit op school leerden. Want het komt uit Indonesië. Ik las het in een boek dat ik thuis in de kast vond, en ik weet niet precies waar het over ging. Hoe ik het me herinner: een jonge vrouw sterft van liefdesverdriet, wordt begraven, en in de aarde veranderen de delen van haar lichaam in gewassen. Ik heb er twee onthouden: haar benen worden cassaves en haar billen zoete aardappelen. Waar de verhalen op school zich in mijn hoofd hadden vastgezet als kennis en grondslagen, voelde ik dit verhaal in mijn hart en in mijn lichaam (en in mijn mond, ha). Vond ik het nou juist mooi of pijnlijk dat dit meisje voor eeuwig haar vrienden en familie zou gaan voeden met haar lichaam? Maakte dat haar extra dood, of juist voor altijd levend? Gaf dat haar verdriet ultieme betekenis en zingeving, of was ze juist niets meer dan een instrument?

Maar wat ik vooral opmerkte en voelde: geen verhaal over ego’s, geen fysiek geweld, en acceptatie van de dingen zoals ze zijn, verbonden en cyclisch, een gelijke balans in wat we geven en nemen, inclusief de sensualiteit van een vruchtbaar klimaat. De mens als deel van de natuur: niet omdat de narcis ijdel naar zijn spiegelbeeld, de zon, kijkt. Maar omdat we van de aarde terugkrijgen wat we erin stoppen.

Het zijn onderwerpen die tijdens de afgelopen maanden in de kunstwereld de boventoon voerden. Enigszins onmogelijk voelde dat soms wel, want die kunstwereld van ons is gebouwd rond een westers humanistisch perspectief. Ook onze houding is koloniaal en als we aantrekkelijke verhalen horen die ons onbekend zijn dan krijgen we de neiging om ons die ‘eigen’ te maken. ‘Waar kan ik dit kopen?’ Maar misschien, dacht ik laatst, past het beter om zelf eens cassave en zoete aardappels te verbouwen, over diens intercontinentale reizen te lezen, er gerechten mee te maken – gekookt, gebakken, gefermenteerd (de zoetzurige, vezelige smaak van gefermenteerde cassave, tapé, is weergaloos en bijzonder opwindend) – en ons geduldig bekend te maken met wat ons vreemd is. En taal, weet jij als vertaler van filosofieboeken als geen ander, is daar een sleutel toe. Weet je: de zoete aardappel is helemaal geen aardappel. Ubi, zo noemden we die zoete bilvormige bataat thuis; en ibu, trouwens, zo noemden we onze moeder.

Maar eigenlijk wil ik het met je hebben over vaders. Die van mij lag maanden met Covid-19 in het ziekenhuis en herstelde. Maar jouw familievriend – ‘als een oom’ – Wilfried werd na 32 dagen coma ver weg in Frankrijk uit een actief leven gerukt. Ik las jouw prachtige in memoriam met een brok in mijn keel en realiseerde me dat Wilfried voor jou veel meer als een ‘klassieke vader’ klinkt dan die van mij voor mij. Dat voelde ingewikkeld.

Een brok in mijn keel bij het in memoriam, maar de tranen – die kwamen bij de bijlage. Wilfried stuurde jou een lijst magnifieke muziekstukken: VOOR POL, ZOMAAR EEN SELECTIE VAN 43 WERKEN UIT EEN PAAR TIENDUIZENDEN. ‘Wat was hij intellectueel en cultureel vrijgevig,’ voegde je toe.

Met verdriet dacht ik de afgelopen periode vaak aan de concerten die we missen. En alles eromheen. Dat binnenlopen van die machtige zaal van het concertgebouw, vroeger als student een beetje onzeker over mijn kleren, en dan in gesprek raken met een oudere heer die naast me zat en me in de pauze trakteerde op een kopje koffie, of bij het ballet op die smeuïge chocoladekoeken met karamel en noten van Holtkamp.

Zulke ontmoetingen hebben opmerkelijk vaak plaatsgevonden. Recent nog zat ik in de stadsschouwburg naast een geëmigreerde leraar die een paar dagen terug in Amsterdam de gelegenheid nam om La Voix Humaine – ITA noemt het de ultieme afscheidsmonoloog – te bezoeken. Tijdens dit theaterbezoek naast weer zo’n ‘tijdelijke’ vader zag ik Halina Reijns vertolking van Cocteaus hartverscheurende stuk: ‘Een schreeuw om bestaansrecht,’ stond Reijns citaat in het boekje. En nu ga ik iets geks zeggen: veel van wat we deze periode in de kunstwereld doen, voelt zo ook… De ene dag vraag ik me af wie er in hemelsnaam op ons zit te wachten, en de andere denk ik dat kunst de redding is: de schoonheid van de troost, de kracht der verbeelding.

Pompende bandjes in kleine kelders, jubelende dj’s in gore clubs, zweten en dansen op houten drums, huilen zonder dat je het doorhebt bij de opera, overweldigd worden door de schoonheid van een object. En natuurlijk, het museum: nietsvermoedend de zoveelste zaal inlopen en ineens oncontroleerbaar gegrepen worden door ‘zomaar’ een installatie van celluloid, hooggehangen doeken, cyanotypen en 16mm projecties. Dat was vorig jaar nog: het magnifieke Highway Gothic van Edgar Cleijne en Ellen Gallagher in WIELS – over alle diepe lelijkheid en ongekende pracht die Amerika momenteel zowel opvreet als doet herrijzen. Mijn hart! Het begon letterlijk sneller te kloppen, zelfs slagen over te slaan. Kon ik me een andere professie voorstellen dan een vak waarbij ik dit toegankelijk kon maken voor anderen?

En nu vraag ik me soms af: hoe kan ik dit vak volhouden? Want ook die verbeelding, die schoonheid, en zelfs die troost lijken de laatste tijd eens te meer geannexeerd door het kapitaaldenken. Het kunstenaarschap als ondernemende competitie, het maken als direct nut: zelfs in de lobby is dat het vocabulaire dat we bezigen, omdat dat nou eenmaal de taal is die het kabinet spreekt. ‘Don’t back the losers, pick the winners’, inspireerde de koloniale Shell onze economie veertig jaar geleden al.

Gelukkig is er ook de echo van muziek. De resonantie van tonen die geklonken hebben, woorden die gezongen zijn… Wat een waanzinnig nalatenschap gaf Wilfried ons via jou! Ik realiseerde me weer: niet alles wat er toe doet, kan gemeten of bewezen worden. Want voordat ik het tot mijn vak maakte, had ik geen enkel vermoeden dat verbeelding – of veranderingszin – tot cultureel kapitaal gemaakt kon worden. Kunst was toen gewoon even kunnen ademen, een horizon zien, me ‘echt’ voelen – meer nog: de confrontatie en de troost kennen dat er liefde en verdriet vóór mij zijn geweest. Dat voorouders gebroken en kloppende harten hebben gehad, schoonheid en betekenis hebben gevoeld, dezelfde vragen hebben gesteld en misschien al antwoorden hebben gegeven. Kunst was via hun ogen het leven waarderen.

Waarom lukte dat dan niet door de ogen van mijn vader?

Ik heb veel nagedacht over hoe mijn gevoel van verwarring en afstand misschien samenhangt met kleur, migratie en oorlog. Mijn Indische moeder was stapelgek op mijn Molukse vader, maar toen zij in 1967 zwanger bleek, jammerde onze op Java geboren Indische oma: waarom niet van een Hollander, of dan tenminste een Indo, maar toch geen Molukker? Ik ben benieuwd of jij in deze vraag hetzelfde leest als ik, maar volgens mij staat het er echt: hoe witter, hoe beter.

Verdeel, en heers.

Want begrijp me goed, oma Ellie was goedlachs en lief en onze Haags-Rotterdamse opa had veel Amboneze kameraden. Maar toch was deze reactie haar eerste reflex toen de oudste van zes dochters, die ze met haar immer van kou gebarsten kranige handen had gedragen en grootgebracht, met een ‘inlander’ uit de barakken thuiskwam.

Mijn moeder nam de ruimte om zich af te zetten: trouwde een bruine man met kroeshaar, kreeg bruine kinderen en maakte van antiracisme en antidiscriminatie haar werk. Ik ben opgevoed in protesten met de burgemeester en zonder meezingen over Zwarte Piet. Philomena Essed en Simone de Beauvoir stonden in de kast. En driekwart van mijn omgeving was bruin, zwart, queer. Tegenwoordig denk ik op veel museumopeningen bij binnenkomst een fractie van een seconde: waarom is mijn omgeving nu eigenlijk zo wit? Hoe witter, hoe beter? Het was en is elke keer weer een mijnenveld om dat aan te kaarten. Later, bezorgd over mijn gebroken hart, heb ik mijn moeder wel eens horen verzuchten: ‘institutioneel racisme en wit privilege, misschien heb ik het je te goed leren herkennen’.

Vorige week (het is inmiddels medio mei) bezocht ik voor het eerst weer een museum. De Alte Nationalgalerie in Berlijn. Bildung volgens Von Humboldt en Schinkel. Onze gezamenlijke vriend J. studeerde erop af. Weer Grieken en Romeinen. En inderdaad was de troost weer schoon. Starend naar de mondkapjes om me heen, herinnerde ik me een bezoek aan Berlijn met ons drieën in 2010 – een moment toen er voor troost geen ruimte leek. Ik reisde jullie na. In de auto had de man met wie ik meereed me kwijlend doorgezaagd waar ik vandaan kom en hoe fascinerend hij mijn uiterlijk vond. En toen ik daarna uitgeput in de metro zat, kwamen er vijf grote mannen dicht om mij heen staan die met seksuele bewegingen ‘Chinatown, Chinatown’ scandeerden. Dat duurde best eventjes, die omsingeling, en ik had – wel bekend met dergelijke situaties – al gesignaleerd dat niemand in de metro zou kunnen helpen mocht het uit de hand lopen. Ik legde mijn handen op mijn oren voor de pijnlijke woorden, maar uit de hand liep het niet. De metro stopte, ik stapte uit en ging naar jullie. Ik vertelde mijn verhaal, mij kennende ogenschijnlijk afstandelijk, en jullie moesten een beetje ongemakkelijk lachen. Dat was het. Ik interpreteerde dat jullie me niet konden volgen, was eigenlijk te moe om het uit te leggen en kon jullie ook begrijpen: probeer je maar eens voor te stellen dat je alleen rondreist in het lichaam van een Aziatisch uitziend meisje. En is het dan wel of niet fijn om ook nog eens kennis te hebben van de familiale en historische verhalen die aan bejegeningen zoals die in de metro vooraf gaan?

(Overigens, een jaar geleden zei een kunstenaar uit Kaapstad tegen me: ‘You look partly Asian, but actually to me you seem black as well.’ Wat wel bijzonder is, als je bedenkt dat de Molukken politiek onder Indonesië vallen, maar geografisch onder de Melanesische eilanden en Oceanië, en zich daar verwant mee voelen. Maar ik ben ook op andere manieren zwart genoemd. Toen een vrouw haar kleinzoon tijdens carnaval eens op de vingers tikte dat hij me niet mocht versieren: ‘Dat is een swerte,’ zei ze vermanend. De argusogen waarmee ‘de zwarte’ blijkbaar wordt bekeken, misschien in tegenstelling tot ‘de kleine Aziaat’, hebben me die enkele keren volledig gechoqueerd. En nog steeds herken ik hoe subtiele varianten van de verschillende stereotypen ook tijdens minder beschonken gelegenheden dan carnaval de kop op kunnen steken.)

Het voorrecht om te mogen zijn wie je wilt worden, heb ik in Nederland zeker gevoeld. Onderwijs volgen hoorde daarbij, dacht ik, want het is natuurlijk opmerkelijk dat van de pakweg 1500 gymnasiasten er slechts zo’n 15 personen van kleur waren. Is jou die flessenhals destijds eigenlijk opgevallen? Pas veel later snapte ik waarom mijn moeder me liever naar een diversere scholengemeenschap had zien gaan – maar ze accepteerde ook wie ik was, ‘met je sjieke smaak’. Gelukkig was er op onze elite-school oprecht ruimte voor discussie, had ik een plek in het antiracisme-platform, koos ik Abdelkader Benali om met Aafke te interviewen voor de literatuurdag en pleitte ik in mijn schoolkrant-columns tegen de invloed van Pim Fortuyn. De klassieke verhalen op onze school waren echt waardevol omdat ze leerden op wat voor perspectieven onze wereld, hier in Europa, gebouwd – en gefortificeerd… – is. En ze kwamen enorm van pas bij de studie Westerse (nee zo heet het helaas niet echt) Kunstgeschiedenis. Maar het onbekende verhaal over het meisje-als-zoete-aardappel leerde me iets waardevollers: onszelf herkennen in iets dat niet op ons lijkt, en er toch met dankbaarheid voor zorgen.

Jij zei het simpel en goed, toen we in maart op afstand in jouw tuin zaten en zowel Wilfried als mijn vader net waren opgenomen: ‘We moeten allemaal maar eens aardiger tegen elkaar zijn.’

Een vrouw verliezen en daarvoor een land terugnemen, vluchten uit een brandend thuis, sterven van een gebroken hart, eten nemen waarvoor anderen gestorven zijn: het zijn de pijnlijke verhalen over het leven op deze pijnlijke wereld. Inmiddels is het bijna half juni. Ik zat de redactie van Metropolis M de afgelopen maand behoorlijk dwars door de publicatie van deze brief tegen te houden. Voor het eerst in mijn schrijvende leven had ik geen woorden, en kon ik het tegelijkertijd niet kort houden: corona kwam elke dag met ander nieuws, en toen was er de politiemoord op George Floyd. Ademnood en een gebroken hart. Een stroom van afgrijselijke beelden volgde. In een mail citeerde ik de korzelige redactie uit een podcast met brontë velez: ‘Consider, is it really my voice that needs to be heard right now?’ Of een andere met Donna Haraway: ‘Staying with the trouble is about actually showing up.’ En dacht ik vaak aan een online leesgroep met Luiza Prado: ‘Structurally not being emphatized with, structurally feeds your vulnerability.’ De schreeuwen om bestaansrecht zijn in de (witte) kunstwereld ondertussen vooral luider geworden, maar naar mijn idee moet er eerst ontzettend veel helen en werk worden verzet. Weer heb ik mijn handen een paar keer op mijn oren gelegd.

Vandaag mag papa terug naar zijn huisje in de Molukse wijk. Hij is precies de hele ‘lockdown’ opgenomen geweest. Ik belde hem gister voor zijn laatste nacht: ik, de jongste dochter die altijd ver weg is. Hij riep blij uit, voor het eerst zonder ademnood: ‘O! Zippora! Ik heb net op tijd mijn schilderij van jou kunnen afmaken. Het was heel moeilijk want ik wilde als achtergrond Maluku…’ (Stilte.) ‘Iedereen hier vindt jou mooi. En mijn schilderij ook!’

Ik heb mijn hoofd zijwaarts te rusten op de tafel gelegd, en ongelofelijk gehuild.

Liefs,

Z.

Amsterdam, 10 juni 2020

 

Pol van de Wiel is rechtsfilosoof en promovendus, woont in Nijmegen. Zippora Elders is kunsthistoricus en curator, woont in Amsterdam en Berlijn.

Zippora Elders

is curator, kunsthistoricus en schrijver. Ze was o.a. directeur van Kunstfort bij Vijfhuizen, Cocurator van Sonsbeek20-24 en Hoofd Curatorial Department & Outreach van Gropius Bau in Berlijn

Recente artikelen