metropolis m

Bij het symposium De nieuwe elite in het Stedelijk Museum (9-10 september) nam Jonas Staal in zijn voordracht stelling tegen alle elites, en tegen de column ‘Wat is er misgegaan’ van Camiel van Winkel uit het huidige nummer van Metropolis M (MM nr. 4-2011).

Kort geleden vond er een crisisoverleg plaats aan de postacademische opleiding de Rijksakademie te Amsterdam. Dit naar aanleiding van de aangekondigde bezuinigingen op de cultuursector, waarbij het instituut – opgericht in 1870 – alle rijksondersteuning zou verliezen. Aan het crisisoverleg namen buiten het bestuur van de Rijksakademie ook studenten en afgestudeerde kunstenaars deel.

Later begreep ik dat ook mijn werk tijdens het overleg was besproken. Een van de aanwezige kunstenaars had gesteld dat indien ik in mijn publieke projecten de opkomst van het extreem nationalisme niet zo nadrukkelijk had geadresseerd – tot een door Geert Wilders aangespannen rechtszaak aan toe – de politicus nooit op de hoogte was geweest van conceptuele politieke kunst, en dus ook niet op het idee was gekomen dat hierop bezuinigd kon worden. Met die opmerking werd ik kortom geïmpliceerd als op zijn minst mede-aanstichter van de bezuinigingen.

Ik ben er nog steeds niet uit of ik mij beledigd of vereerd moet voelen over de invloed die de persoon in kwestie mij en mijn werk toeschrijft. De politieke waarde van mijn werk zou dan zo maar tot tweehonderd miljoen euro zijn gestegen, het totaal aan geplande bezuinigingen.

Maar veel belangrijker is de onderliggende redenering van deze kunstenaar, die ik in de Nederlandse kunst veelvuldig ben tegengekomen, het meest recent en het meest pijnlijk in een tekst van kunsthistoricus Camiel van Winkel. Hij stelde in het laatste nummer van kunstmagazine Metropolis M dat ‘de kunstwereld in de jaren negentig de fout heeft begaan om weer te beginnen over de maatschappelijke relevantie van de kunst.’ Daarmee, zo redeneert hij, ‘heeft ze de huidige afrekening [de cultuurbezuinigingen] in wezen over zichzelf afgeroepen.’

Het probleem dat tijdens het crisisoverleg op de Rijksakademie en door Van Winkel wordt geconstateerd is dus niet per se dat kunst het niet over politiek zou mogen hebben, maar vooral dat wanneer zij dit doet het beter is als de politiek dit zelf niet doorheeft. Politieke vraagstukken mogen wel geadresseerd worden, maar niet in het openbaar. Indien het onderwerp van het kunstwerk – bijvoorbeeld vertegenwoordigers van nieuw rechts – op de hoogte wordt gesteld van haar inhoud zou dit er tenslotte wel eens toe kunnen leiden dat de geldkranen dicht worden gedraaid. Het zou kunnen betekenen dat kunst een daadwerkelijke invloed en dus ook gevolgen zou kunnen hebben, en dat zij daardoor – en nu komt het allerergste voor Van Winkel en de zijnen – verantwoordelijkheid zou dragen.

In deze redenering ontwaar ik de logica van het ergste soort neoliberale machtspolitiek die ons land rijk is geweest. Ik denk aan de zogeheten intellectueel Frits Bolkestein, voormalig leider van de – voormalig liberale – Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD). Frits Bolkestein: we hebben het over de man die de ideologische training van Geert Wilders verzorgde toen die nog onderdeel van zijn partij vormde. De man die wordt gehuldigd om in de jaren ’90 als eerste het ’taboe’ op het migrantenvraagstuk te hebben doorbroken – met gegarandeerde winst natuurlijk; sex sells, maar angst verkoopt nog beter. De man die recentelijk de joodse gemeenschap het advies gaf uit Amsterdam te vertrekken omdat hij hun veiligheid niet langer kon verzekeren; de anti-joodse islamisering rukt immers op. De man die voorstelde om ontwikkelingshulp te schrappen zodat kunst en cultuur behouden konden worden. De man die om die reden positief werd aangehaald tijdens het protest van de cultuursector op het Malieveld van 27 juni dit jaar…

Deze man belichaamt het begrip ‘elite’ in zijn meest weerzinwekkende vorm. Bolkestein is enerzijds goed opgeleid, heeft zijn kast vol staan met Nietzsche en Camiel Van Winkel – die hij bij zoveel mogelijk gelegenheden onder het genot van een goede sigaar en glas cognac aan zijn vrienden citeert, terwijl zij luisteren naar de cellosuites van Bach. Maar wandelt hij even buiten zijn ruime Vinex-woning en komt hij de roze microfoon van POWnews tegen of een columnist van De Telegraaf, dan staat hij aan de kant van het ‘volk’. Dan veroordeelt hij de ‘Marokkaanse straatterroristen’ en de ‘slappe handjes’ van links, die de noden van de arbeidersgemeenschap niet meer zou kennen. Dit terwijl de man er intussen natuurlijk alles aan doet om het sociale stelsel, dat in het belang van precies deze zelfde arbeiders is ontwikkeld, met de grond gelijk te maken. Maar daar zal niemand zich achter het masker van zijn beschaafde racisme druk over maken.

Het begrip elite omvat een groep mensen die ten koste van alles kennis en daarmee macht in eigen handen houdt. Die er alles aan doet om haar privileges niet op te hoeven geven. En dus wordt met strak gezicht de ‘islamisering’ afgekondigd zodat het ‘volk’ zich bezig houdt met het opjagen van minderheden, terwijl deze zogenaamde intellectuelen en politici thuis in hun spierwitte Vinex-wijken de juiste sigaren kunnen blijven roken. De elite karakteriseert zich door het ‘volk’ bewust informatie te onthouden, en vooral anderen als elite af te tekenen – Links! De subsidieslurpers! De Grachtengordel! – om zo zelf macht te kunnen consolideren.

De huidige premier Mark Rutte volgt trouw Bolkesteins illustere traditie. Achter het spreekgestoelte van de Tweede Kamer schaart hij zich achter het zogenaamde ‘volk’, maar thuis klapt hij de piano open en vindt hij zijn Telegraaf– en Elsevier-lezende electoraat eigenlijk maar een treurig zooitje.

‘Gelukkig’ denkt hij, ‘gelukkig is er in ieder geval nog een elite om hen – dit volk – een beetje in bedwang te houden.’ Alsof het eigenlijk om boze apen op een rots gaat, die met een eenvoudig offer – denk aan bezuinigingen op cultuur of een intellectueel tegen de muur – weer even koest te houden zijn.

Elitarisme – de vijand van werkelijke democratie – karakteriseert zich uiteindelijk door angst voor het volk, angst voor de openbaarheid, angst idealen en praktijk met elkaar in verbinding te brengen. Bang de piano buitenshuis te bespelen: men zou zo maar de principes van beschaving moeten verdedigen voor meer dan vrienden alleen!

Eigenlijk is het wonderlijk dat een kunsthistoricus als Camiel Van Winkel het huidige kabinet ‘bot en cynisch’ noemt. Want de redenering van beide elites komt in principe uitstekend overeen. Dat laat zich als volgt lezen: laat de wereld niet weten wat je eigenlijk doet, dan kan er ook niemand kritiek op je hebben.

En inderdaad, de naam Camiel van Winkel zal niet snel genoemd worden om bezuinigingen te motiveren: want niemand buiten zijn eigen crowd heeft ooit van hem gehoord. Het publieke domein is voor Van Winkel een vervaarlijke en onbekende woestenij, vol opportunistische politici en een rancuneus gorilla-achtig volk dat hem en zijn achterban – zo gauw hij een geluid maakt – onmiddellijk zal willen uitschakelen, door op zijn sector te bezuinigingen of mogelijk zelfs met een ouderwetse knots. Veel verstandiger en veiliger is het om binnen zijn eigen lectoraat aan de kunstacademie in Breda rond te dwalen en zijn Audi naar huis te nemen – nu hij van zijn neoliberale soortgenoten 130 mag rijden gaat dat ook nog veel sneller dan met het openbaar vervoer.

Hoe minder mensen over je weten, hoe minder ze je aan kunnen doen. Dat zou de slogan moeten zijn waarmee Van Winkel als ‘antwoord’ op de cultuurbezuinigingen opnieuw een ‘centrale plaats’ voor het begrip ‘autonomie’ in de kunst bepleit.

Met dat woord – autonomie – doelt hij eigenlijk vooral, en velen met hem, op het herinstalleren van het principe van de elite. Zo min mogelijk mensen informeren om zoveel mogelijk kennis en privileges voor zichzelf te kunnen houden. Dat is – voorbij alle alleraardigste pogingen van de afgelopen jaren om het autonomie begrip in de kunst weer te verdedigen – de feitelijk onderliggende agenda. Wij hadden ons als kunstenaars nooit hoorbaar – en paradoxaal genoeg: nooit zichtbaar – moeten maken. Nu we het toch hebben gedaan zijn we onderdeel van een ideologische politieke strijd geworden, en dat betekent dat wij ons serieus en gelijkwaardig tot de macht moeten gaan verhouden, in plaats van haar getolereerde stokpaardje voor bij de neoliberale borrel te vormen.

Hoe pijnlijk de gevolgen ook, ik zie juist het belang van de situatie waarin de kunst zo ernstig is gepolitiseerd. Ik voel diepe weerzin en woede tegen de huidige regering, haar racistische basis en de frontale aanval die zij op alle kritische en zelf-organiserende cultuur voert. Zoals gebruikelijk schakelt racistische politiek alle mogelijke toekomstige oppositie zo snel mogelijk uit. Dat proces is nu gaande, en zal alleen maar ergere en meer gewelddadige vormen aannemen.

Deze politieke situatie dwingt kritische cultuur dan ook tot het maken van een keuze. Ware democratie verdraagt geen monopolieposities en macht corrumpeert. Macht behoort niet toe aan een hoogopgeleide, aristocratische of vermogende minderheid – niet aan een elite – maar aan het volk als geheel. Dat wil zeggen: in het proces waarin macht in het publieke domein gedefinieerd wordt ontstaan ideeën over wat een collectief, een volk of gemeenschap zou kunnen zijn. Dit proces is wat als democratisch uitgangspunt zou moeten gelden: democratie als een gedeeld sociaal experiment, waarin de betekenis van een ‘volk’ en haar ‘macht’ steeds opnieuw in de openbaarheid ter discussie worden gesteld. De slogan ‘Macht aan het volk!’ verwordt hier tot een permanente en noodzakelijke vraagstelling: ‘Macht?… Aan welk volk?!’

Deze definitie van democratie heeft niets te maken met het eens in de vier jaar uitbesteden van een ‘stem’ aan een ander: democratische politiek is een permanente conditie die geen uitsluiting verdraagt en geen uitzonderingstoestand. Democratie is permanent en overal. Zij geldt voor allen en in alle denkbare situaties en bestaat net zo goed met als zonder parlement, net zo goed in economische voorspoed als na een economische apocalyps.

Die gedachte verenigt zich niet met de elite, noch die van Bolkestein en de zijnen, noch die van Van Winkel en zijn volgers die pleiten voor een ‘hernieuwd’ rasconservatief autonomiebegrip. Voor deze elites bestaat democratie wanneer het goed uitkomt en is zichtbaarheid van kennis vijandig aan diezelfde kennis.

Maar nu is het zover. Wij zijn zichtbaar – zoals dat van beeldenmakers ook verondersteld mag worden. De kunstenaar belichaamt de elite, de grachtengordel, de linkse kerk, de subsidieslurper, de allochtonenknuffelaar en het verraad aan de Nederlandse identiteit. De kunstenaar is, kortom, de verzamelnaam geworden van alle oppositie waar deze regering zich met grof geweld tegen keert. Of het nu de landschapschilder of de openlijk politieke kunstenaar betreft, dat is een aanval die ons allemaal aangaat. Er heeft nooit een apolitieke kunst bestaan. De kunstenaar is thans inzet van een ideologische strijd. En die moet met overgave gevoerd worden. Deze politiek is de mijne niet. Ik wens geen omkering van de invoering van verhoogde BTW, geen vertraagde bezuinigingen op cultuur of redding van een handvol presentatie-instellingen: de eis moet wat mij betreft zijn dat deze regering en haar racistische basis vertrekt. Niet morgen, maar gisteren!

Ik stel voor dat wij onze zichtbaarheid gebruiken om nieuwe vormen van openbaarheid te scheppen die de democratische gedachte recht aan doen. Een openbaarheid waarin getoond moet worden dat een andere politiek mogelijk is en waar wij de ideologische strijd die zich nu openbaart frontaal kunnen voeren.

Niet alleen tegen nieuw rechts, maar tegen alle elites.

Lees hier de column van Camiel van Winkel

Jonas Staal

Recente artikelen