metropolis m

Waarom willen Nederlandse architecten – als ze al met theorie bezig durven zijn – altijd tegengestelde maatschappelijke en esthetische opvattingen met elkaar verzoenen? Het begon al met Salomon de Bray die in zijn Architectura Moderna probeerde de wereld van de Bijbel met die van Vitruvius in overeenstemming te brengen. Berlage probeerde de geest en het handwerk van de Middeleeuwen als inspiratie voor de tijd van stoom en electriciteit te gebruiken. Aldo van Eyck probeerde het beste van de ‘vernacular architecture’ met de dynamiek van De Stijl én de rust en harmonie van de Griekse klassieken te verenigen. Rem Koolhaas tot slot, bestudeert architectuur ‘zonder architecten’ om er zelf ster-architect mee te worden.

Met Koolhaas onderhoudt architect Lars Spuybroek in zijn boek The Architecture of Continuity. Essays and Conversations (2008) in ieder geval een haat – liefdeverhouding. Letterlijk in het hart van het boek staat een ‘interview’ met Koolhaas, waarbij Spuybroeks vragen langer zijn dan Koolhaas’ antwoorden. Ook de inleiding en de – wonderbaarlijk – vergaande conclusies die Spuybroek uit het interview trekt overtreffen kwantitatief (en slechts een enkele keer ook kwalitatief) de uitspraken van Koolhaas. Eenzelfde techniek wordt ook toegepast op de gebruikte literatuur. Zo staat Spuybroeks fascinatie voor de materialistische filosofie van Gottfried Semper centraal, die hij schijnbaar moeiteloos koppelt aan de toch op zeer veel punten extreem afwijkende posities van John Ruskin, William Hogarth en Wilhelm Worringer. In ‘Diagram, in machining or scripting or in any other systemacy’ (p.288) lijkt het zelfs geen probleem maar een noodzaak fragmenten van verschillende theorieën vrijwel direct instrumenteel te maken. Zo wordt de theorie van de 19de eeuw helemaal los geknipt van de wijze waarop deze werd ingezet in het debat en de productie van architectuur in die tijd.

Dat deed Berlage natuurlijk ook, maar omdat hij in de loop van zijn leven zelf genoeg autoriteit verworven dacht te hebben, verborg hij zijn knip en plakwerk vaak. Bij Aldo van Eyck en zijn bondgenoten van Team X was het knip en plakwerk vooral beeldend en poëtisch; een collage van elementen uit culturen, die in tijd, plaats en sociale positie sterk van elkaar verschilden. Die collage-techniek, nu gecombineerd met vrijwel elke denkbare stijl en vorm van vertellen en afbeelden, leek tot een paranoïde hoogtepunt gevoerd te zijn door Rem Koolhaas, maar Spuybroek heeft er toch nog iets aan toe weten te voegen.

De helft van het boek bestaat uit gesprekken die ‘face to face’ zijn begonnen, maar voortgezet zijn per e-mail. In het boek worden ze opnieuw van commentaar voorzien en aaneengeschreven tot wat Spuybroek zelf al ‘bijna een boek’ (p.287) noemt. Zo passeren naast Koolhaas, Andreas Ruby, Arielle Pélenc, Cho Im Sik, Ludovica Tramontin (2x) en Arjen Mulder (3x) de revue.

The Architecture of Continuity bevat eerder gepubliceerde stukken uit de periode 1998 – 2005, die soms ingrijpend zijn herzien. Daarnaast zijn twee nieuwe stukken in te vinden. Op het eerste gezicht lijkt het boek een eerherstel voor de functie van taal en geschiedenis als werktuig in de architectuurtheorie. Dat wordt benadrukt door de sobere vormgeving en de vaak kleine – en soms in vergelijking met eerdere publicaties van Spuybroeks bureau NOX-architects – bijna groezelige zwart-wit illustraties.

Het boek heeft nadrukkelijk de bedoeling om tegen de bestaande trend van de architect als ‘fashiondesigner’ in te gaan en afstand nemen van de architectuurglossies die veinzen ‘slechts’ de stand van zaken te tonen. Voor Spuybroek is het genoeg geweest. Hij wil wakker schudden: ‘Architecture is in its slumber phase: there are no thoughts, no styles, no debates, no stakes, nothing but vast global success. (…) We have cute Architecture, cute critics, cute magazines, cute books. Cute colors, cute forms, cute materials.’ (p.13)

Als oplossing wil Spuybroek de serieuze esthetiek weer centraal stellen in de architectuur. In de meeste architectuurfirma’s wordt net als in de 19de eeuw weer gepiekerd ‘in welke stijl’ ze nu weer eens zullen bouwen. Om die willekeur te stoppen zou men de grotere filosofen en architectuurtheoretici uit de 19de eeuw, die destijds een uitweg uit de impasse vonden, er weer op na kunnen slaan, lijkt hij te vinden.

Spuybroeks inzet is de tegenstelling van architectuur als sculptuur en architectuur als high-tech op te heffen, die volgens hem nog teruggaat op de strijd tussen de architectuur van de Ecole des Beaux Arts en de Polytechnique. Die opvatting is terug te zien in zowel werk als geschrift van Spuybroek. Hij lijkt in beide het constructieve van de betere (neo-) gotiek te willen combineren met de pseudonatuurlijkheid van de Art Nouveau.

De vraag rest waarom The Architecture as Continuity als schijnbare verantwoording van het maken van ontwerpen nodig is. Het antwoord ligt althans voor de producten van NOX-architects in dit ‘bijna-boek’ verborgen. Door de manier van ontwerpen van NOX lijkt het eindproduct, net als bijvoorbeeld bij de architectuur van Frank Gehry, een combinatie van een vrijwel willekeurig gegenereerd snapshot uit een eindeloze reeks mogelijke beelden met een heel persoonlijk – en moeilijk te duiden – reservoir van beelden en texturen. De ontwerper lijkt meer kunstenaar dan een persoon die de bouw meester kan zijn. Die positie moet heroverd worden, want Lars Spuybroek wil niet hetzelfde worden als bijna zijn gehele familie: kunstenaar. (p.167)

Lars Spuybroek, The Architecture of Continuity. Essays and Conversations. T-series, met voorwoord Detlef Mertins, Rotterdam, V2_Publishing, 2008, ISBN 90-5662-637-2, 292 pp., €18,50

Rob Dettingmeijer

Recente artikelen