metropolis m

Monica Studer en Christoph van den Berg, ‘Loch’ (2009)

Het kroonstuk van de voorjaarsprogrammatie in het Gentse SMAK was Beyond the Picturesque, een tentoonstelling rond de actualiteit van het pittoreske in de landschapskunst. Het ‘pittoreske’ begon zijn leven als ‘kleine’ esthetische categorie in de achttiende eeuw. Letterlijk betekent het woord ‘zoals in een schilderij’. De term heeft zich vooral doorgezet in (de theorie over) de landschapsschilderkunst en duidt op een spanning tussen natuur en cultuur: een pittoresk landschap is in essentie een natuurlijk landschap waar menselijke ingrepen in zijn aangebracht. Het wordt echter pas ‘pittoresk’ wanneer de natuurelementen een tijdlang hun gang hebben kunnen gaan met de menselijke constructies, waardoor deze dermate zijn aangetast dat ze een nieuwe, ‘toevallige’ schoonheid krijgen. Een typisch voorbeeld is een leegstaand gebouw of een ruïne die door planten is overwoekerd.

Het pittoreske heeft als begrip vooral opgeld gemaakt in het landschapstoerisme van de negentiende eeuw, toen avontuurlijke burgers met de landschapsgids in de hand de Alpen, de Schotse Highlands of de Amerikaanse frontier binnendrongen, al dan niet voorzien van een Claude Glass, een ovalen spiegel genoemd naar de schilder Claude Lorrain en bedoeld om er een weerspiegeld stuk landschap in te selecteren om het esthetisch te kunnen genieten. Vandaag zijn ons misschien vooral nog de British abroad vertrouwd die in (de films naar) de romans van E.M. Forster dapper de ommelanden van Firenze te lijf gaan met hun Baedeker in de hand, gewapend om geprefabriceerde landschappen te genieten.

Curatoren Steven Jacobs en Frank Maes hebben in de samenstelling van Beyond the Picturesque de titulaire term behoorlijk ruim ingevuld: hun selectie bevat zowel eigentijdse varianten van het pittoreske als werken die nog slechts een precaire band lijken te hebben met het concept, zoals Christian Vetters varianten op schilderijen van de Heilige Hiëronymus of een reeks litho’s van Damien De Lepeleire waarin een landschapsmotief van Rodin steeds anders wordt ingekleurd. Dat de tentoonstelling voorbij het pittoreske wil gaan, en in die zin de categorie ook op een relevante manier wil openbreken, blijkt vooral in de buitengewone aanwezigheid van fotografie in de tentoonstelling. De curatoren zelf beschouwen het fotografisch werk zelfs als de ‘kern’ waar al de rest omheen cirkelt.

Mark Klett

Centraal in dit luik van de tentoonstelling staat het concept ‘herfotografie’ (rephotography) dat onder meer door Mark Klett werd ontwikkeld en ontstond naar aanleiding van een project waarin de sites van foto’s van het Amerikaanse landschap uit de negentiende eeuw opnieuw werden bezocht om vanuit dezelfde positie een nieuwe foto van het landschap te maken. Op die manier werd duidelijk hoe sterk het landschap op een eeuw tijd was veranderd. Sommige ongerepte stukken natuur waren inmiddels volledig overgenomen door menselijke ingrepen, terwijl andere er op het eind van de twintigste eeuw vreemd genoeg veel natuurlijker uitzagen dan een eeuw vroeger.

Axel Hütte, 'Wasn’t there' (2001-2009)
Marc De Blieck, 'Wasn’t there' (2001-2009)

In herfotografische projecten komt duidelijk naar voor hoe menselijke ingrepen het landschap constant veranderen (en zelfs een meer ‘natuurlijk’ uiterlijk kunnen geven), wat uiteraard de essentie is van het pittoreske als theoretisch concept. De tentoonstelling biedt vervolgens een hele reeks interessante hedendaagse varianten van deze artistieke praktijk uit onder meer het werk van Axel Hütte en Marc De Blieck, wiens indrukwekkende reeks Wasn’t there (2001-2009) onder meer met dubbele belichting en composietbeelden werkt. Deze fotografische praktijken worden ook teruggeschakeld naar de schilderkunst zelf, onder meer in een reeks werken van Marcel Berlanger waarin op basis van foto’s varianten ontstaan op doeken van Cézanne. Bijzonder treffend zijn de typerende kleine werkjes van Robert Devriendt, niet alleen door hun picturaal vakmanschap, maar ook door hun lumineuze schoonheid. Door zijn doekjes in reeksen te presenteren, creëert Devriendt filmische suggesties die opnieuw onderlijnen hoe de aanwezigheid van menselijk handelen de perceptie en emotionele kleur van een landschap kunnen sturen.

Alexis Destoop, 'Dwelling' (2006), video-installatie
John Timberlake, 'Google Painting (Basque Country)'
John Timberlake, 'Colony 14' (2006)

Alexis Destoops video-installatie Dwelling (2006) is een ander hoogtepunt: op een gespleten beeldscherm worden via retroprojectie geanimeerde foto’s tot leven gebracht die nu en dan asynchroon beginnen te bewegen. De desolate landschappen die zo worden verkend, zien er subliem uit. Het is alleen jammer dat de video nu en dan wordt ontsierd door een aantal te nadrukkelijke narratieve suggesties die de kracht van het werk enigszins temperen.

Veruit één van de interessantste kunstenaars die in Beyond the Picturesque te zien is, is John Timberlake, die verschillende varianten biedt op het romantisch-pittoreske landschap. In de reeks Another Country, waarvan één werk te zien is, maakt hij foto’s van plastic figuurtjes die voor schilderijen van apocalyptische landschappen zijn geplaatst. Colony 13 en Colony 14 (beide 2006) zijn digitaal geprinte foto’s van kiezelvlakken waar stukken uit zijn weggesneden. In die vlakken tekende Timberlake naadloos op de foto aansluitende grachten, steengroeven en berglandschappen. Tenslotte wordt ook een selectie getoond uit zijn reeks Google Paintings, waar hij sinds 2007 aan werkt en die beelden ontleent aan het Google-project om heel de wereld fotografisch in beeld te brengen, tot bewegende opnames van alle straten ter wereld toe. Hier biedt zijn werk trouwens een leuke link met het werk van Jussi Kivi, die onder meer probeert landschapskaarten te reconstrueren van de exacte locatie waar Caspar David Friedrich één van zijn beroemde berglandschappen schilderde.

Vanuit het concept van de tentoonstelling bekeken vormen de twee bijdragen van Ellen Harvey sterke kernstukken van Beyond the Picturesque. Haar eerste werk, The Room of Sublime Wallpaper (I) (2008) is een installatie van een kamer. Door de deuropening kijkt men tegen een met krantenpapier behangen wand aan waarop verschillende reeksen kaders lijken te zijn aangebracht met fragmenten van een subliem berglandschap. Pas wanneer men de kamer effectief betreedt, merkt men dat de kaders in feite spiegels zijn die ieder een stuk van de overliggende wand weerspiegelen, waarop een subliem berglandschap is geschilderd. Net zoals bij gebruik van het Claude Glass moet men met zijn rug naar het eigenlijke onderwerp staan om, van spiegel naar spiegel, de verschillende aspecten van het landschap te kunnen genieten. Harvey neemt deze thematiek opnieuw op in haar Observations Relative Chiefly to Picturesque Beauty on the Citadel-Park (2009), een locatiespecifiek werk dat een wandelgids uit 1799 pretendeert te zijn voor bezoekers van het Citadelpark. Daarin wordt een parcours uitgestippeld, inclusief illustraties, van de hoekjes en kantjes van het Citadelpark die men met een Claude Glass tot pittoreske expressiviteit kan brengen (waarbij we hopen dat Harvey op de hoogte was van het feit dat het Citadelpark, naast zijn pittoreske aanleg met faux-rotsformaties, als ontmoetingsplaats voor homo-mannen ook nog een andere gebruiksmodus kent voor mensen op zoek naar verborgen hoekjes en kantjes).

Ellen Harvey, 'The Room of Sublime Wallpaper (I)' (2008)

In feite is Harvey met dit werk de enige kunstenaar die ons echt dwingt om ons te verplaatsen en in een wandeling het pittoreske te beleven zoals het oorspronkelijk was bedoeld. Het pittoreske wordt hier opnieuw een praxis. Door dit letterlijke openbreken van het tentoonstellingsconcept naar de pittoreske omgeving van het kitscherig-romantische Citadelpark contrasteert Harvey’s ingreep met wat mij de enige echte zwakte van Beyond the Picturesque lijkt te zijn: de al te brave ophanging van de werken. De presentatie is doorgaans weinig uitdagend en veeleer expositorisch: een overzicht, een illustratie van inzichten en verbanden die op zich zeer interessant zijn, en bovendien ook gelegenheid geven om zich te vergapen aan bijzonder mooie werken, maar waarbij de toeschouwer nooit wordt gedwongen om zelf een standpunt in te nemen of, al dan niet mentaal, op wandel te gaan. De tentoonstelling denkt in onze plaats, en als dat heel vaak een goede zaak is, dan lijkt net dit project zich tot een meer avontuurlijke aanpak te lenen.

Er zijn een aantal uitzonderingen op deze ‘passieve’ aanpak, zoals twee digitale creaties van Monica Studer en Christoph van den Berg. In Nebel (2005) kan de bezoeker met een computermuis zelf een wandeling door een nevelig berglandschap orchestreren. En bij het binnentreden van de tentoonstelling passeert men door Loch (2009), een enorme installatie waarbij de bezoeker wordt gefilmd terwijl hij tussen een artificieel rotslandschap en een achterwand met vergezicht door loopt, zodat hij zelf in beeld verschijnt als wandelaar in een pastiche van een werk van Caspar David Friedrich.

Monica Studer en Christoph van den Berg, 'Loch' (2009)

De inzichten en theoretische achtergronden die aan Beyond the Picturesque ten grondslag liggen, worden toegelicht in een begeleidende publicatie die men niet zonder meer kan loskoppelen van de tentoonstelling zelf. Integendeel: dit heldere en fraaie boekwerk loodst ons als een onvervalste Baedeker door het project, met toegankelijke toelichting bij de getoonde werken en met name een bijzonder goed gedocumenteerd en bevattelijk essay van curator Jacobs over de manier waarop herfotografie een centraal gegeven is in zowel deze tentoonstelling als in de dynamiek van de hedendaagse fotografische praktijk. Boek en tentoonstelling vormen samen een aantrekkelijk en verrijkend pakket. In een wereld waar prestigieuze catalogi al te vaak aanleiding zijn tot breedsprakerig obscurantisme mag ook dat al eens worden benadrukt.

Christophe Van Eecke

Recente artikelen