metropolis m

Edward Kasinski’s huis
Edward Kasinski's huis

Kort geleden was ik voor het eerst in mijn leven in het James Ensorhuis in Oostende. Boven de schelpenwinkel van zijn oom was het bovenhuis waar de beroemde Belg woonde en werkte van 1917 tot zijn dood in 1949. De winkel met oude vitrines, gevuld met schelpen, zag er authentiek uit. In de achterkamer stond een standaard met de deftige zwarte mantel van de schilder en zijn hoge hoed. Overal hingen carnavalsmaskers en andere attributen die iedereen van zijn schilderijen kent. Op de eerste verdieping was de beroemde blauwe salon. Prominent stond er het orgel dat Ensor geregeld bespeelde en hij ook wel eens geschilderd heeft.

Ik ben niet vaak in dit soort historische kunstenaarshuizen op bezoek geweest, maar in Oostende werd ik toch gegrepen door de eigen negentiende-eeuwse atmosfeer, die zozeer doorwerkt in Ensors kunst. Op grote straattaferelen in Ensors schilderijen, die in reproductie aan de muur hingen, drong Ensors kijk op de buitenwereld diep de binnenruimte in.

Het maakte zijn woonhuis tot een geëxternaliseerd brein waar de beelden en indrukken liggen opgeslagen.

Ik vraag me af in welk hoofdstuk van het nieuwe boek The Artist’s House van Kirsty Bell Ensor zou passen. Bell analyseert de combinatie van woonhuis en werkplaats bij een twintigtal kunstenaars uit de afgelopen honderd jaar, en ziet hoe het woonhuis van de kunstenaar een aparte categorie vormt in de kunstgeschiedenis. ‘Van werkplaats tot kunstwerk’ luidt de ondertitel van het boek. Er is door de kunstenaars zeer bewust met hun huis omgegaan, alsof ze altijd al hebben geweten dat het publiek over de schouder mee zou gaan kijken. Wat hier ook gebeurt.

De Merzbau van Kurt Schwitters passeert, woon- en werkverblijven van in Europa minder bekende kunstenaars als Florine Stettheimer en Alice Neel, en ook die van Katarina Grosse, Frances Stark, Mark Leckey en Marc Camille Chaimowicz. Bell weet hun woningen op een slimme manier op te nemen in verhandeling over de mogelijke invloed ervan op hun kunst, ook als het huis niet is uitgegroeid tot een compleet kunstwerk op zichzelf. Denkers als Walter Benjamin en Gaston Bachelard leveren haar de nodige benaderingswijzen aan.

Net als bij Ensor is het aantrekkelijk om de vermenging van private en publieke ruimte te beoordelen. Niet alleen bij de kunstenaars in het boek van wie je weet dat die ver gaat, zoals bij de tobbende werkende moeder Frances Stark, die voortdurend vanuit haar bed ons van haar levensworsteling op de hoogte houdt. Maar ook bij iemand als Mark Leckey, van wie ik niet in de gaten had dat zijn huis een factor is in zijn (vroege) werk.

Bells boek voert je langs categorieën als het huis als droomruimte (bed), als werkplaats (keukentafel), als totaal interieur, en sculptuur, om het daarna te verlaten (huis als tentoonstelling), met in een hoofdrol Rirkrit Tiravanija. De in eerste instantie wat moeizaam lijkende categorisering, blijkt hoe langer je leest relevanter te worden. Het is een geleding die voor enige helderheid zorgt, waar je als lezer iets mee kan.

Niet alleen biedt het boek inzicht hoe het private en publieke bij kunstenaars maar moeilijk te scheiden is, Bell toont ook aan dat de cultus van de reizende kunstenaar met zijn laptop als studio, waar de kunstwereld het tien jaar geleden graag over had, al jaren een mythe is. Vroeg of laat keert zelfs de meest bereisde kunstenaar terug naar huis. Zijn kunst en woonhuis zijn er getuige van.

Kirsty Bell
The Artist’s House
From Workplace to Artwork

October 2013, English
17.5 x 23 cm, 328 pages, 183 color and 41 b/w ills., softcover
ISBN 978-3-943365-30-6
€29.00

Domeniek Ruyters

is hoofdredacteur van Metropolis M

Recente artikelen