metropolis m

Zaaloverzocht Draijer

1.

Op de dag dat Museum Voorlinden voor het publiek openging, trok ik naar Gorssel, naar Museum MORE. Ik had dit (andere) recent geopende particuliere museum van Hans Melchers, dat een paar jaar geleden ontstaan is uit de boedel van het voormalige Dirk Scheringa Museum, nog niet eerder bezocht. Alle publiciteit rondom de opening van Voorlinden werkte op de een of andere manier als trigger om dat eindelijk maar eens te gaan doen.

Museum MORE bleek middenin een Twents dorp gelegen, half verscholen achter een statig oud pand, dat was omgebouwd tot een museumcafé, met een stemmig ontworpen expositiegebouw eraan vast. Het museum is niet te groot en niet te klein, maar zou je kunnen zeggen, precies groot genoeg om speciaal voor af te reizen.

De directe aanleiding voor mijn bezoek aan MORE was een tentoonstelling van het werk van Rosemin Hendriks. De vrouwelijke Philip Akkerman, die haar eigen tronie al een kunstenaarsleven lang als motief gebruikt voor groot formaat tekeningen. De tentoonstelling was één zaal groot, omvatte haar werk vanaf het midden van de jaren negentig, dat zo bleek, is opgenomen in verschillende grote museumcollecties in dit land. Ik telde het Stedelijk Museum in Amsterdam, Museum Arnhem, het Centraal Museum in Utrecht, naast veel werk uit particuliere verzamelingen.

Met de jaren zie je in de tekeningen van Hendriks niet zozeer de veroudering, die je wellicht zou verwachten, maar vooral een zekere verharding. Het gezicht, dat voor Hendriks altijd al een zekere abstractie had en niet is gekozen als psychologisch motief, valt meer en meer uiteen in bizarre ornamenten. Dat wat van een zekere afstand nog wel als een neus of een mond herkenbaar is, wordt van dichterbij een spel van golvende lijnen die meer met Jugenstil dan de menselijke contour van doen hebben. De monden worden in meerdere tekeningen tot complexe uitwaaierende vlechtwerken met soms een gevaarlijk kantige onder- en bovenkant. Ogen groeien uit tot grillige sieraden en complexe patronen. Elke behoefte om er een zintuig in te zien valt weg als je er met je neus bovenop staat.

Op de keper beschouwd komt Hendriks’ werk in een museum voor abstracte kunst misschien wel beter tot zijn recht, dan in dit museum voor realisme. Ver verwijderd van elke behoefte er een mens in te herkennen, glorieert een formalisme dat zich vrijelijk verlustigt aan elk detail. Het gezicht verandert krijtstreep na krijtstreep in een groot monumentaal stilleven. Ik zie een oog, een neus en een mond die evengoed een geabstraheerde appel, peer en een banaan hadden kunnen zijn

Opgeofferd aan de kunst, betreedt het gezicht een gebied dat zich niet zo eenvoudig laat verklaren, dat zich verwijderd heeft van het leven, van dat wat de realiteit wordt genoemd. Het is een gebied dat niet direct behaaglijk te noemen is, eerder vreemd en koel, onprettig onbestemd. Het wordt bereikt in een proces dat distantie en een zekere genadeloosheid vereist. Warm en teder kun je het in ieder geval niet noemen, deze portretten. Ze hebben vaker iets van een ‘verminking’ en een ‘onthoofding’, opdat de tekening als tekening optimaal naar voren treedt.

2.

Kunst en de dood, je leest er niet zo vaak over, maar in Museum More moest ik er regelmatig aan denken.

Niet alleen bij Hendriks’ stillevens van haar gezicht. Ook veel werk uit de vaste opstelling lijkt vooral begaan met de vlucht uit het leven, weg van het bestaan, de eindeloze afwisseling en verstrooiing, de niksigheid van alledag, de triviale zorgen en gedachten. In de zalen van de vaste opstelling gaat van de kunst van figuren als Mankes en Schumacher, Koch en Willink, hoe realistisch die ook ogen, een diepe, calvinistisch aandoende ernst uit, van kunstenaars wier leven in het teken moet hebben gestaan van de afzondering, de afscheiding, de vervreemding en afsplitsing – zo graag als ze weg lijken te hebben willen blijven van modes, de waan van de dag, van joligheid en plezier. Veel van het getoonde is een leeg landschap of een stilleven dat hier met recht beter nature morte wordt genoemd.

De grote verrassing van mijn bezoek volgt op de bovenetages, waar het museum een groot overzicht presenteert van Rein Draijer (1899-1986). Draijer blijkt een perfecte partner van Hendriks, dag in dag uit geraakt door het leven, maar als kunstenaar een boodschapper van de dood. Als een kille vampier zoog Draijer de kleur uit zijn landschappen en interieurs, om uiteindelijk een pallet van blauwen, bruinen en grijzen over te houden. Ik zie bleke duintoppen, vale velden en luchten, een bleekblauwbruine Tafelberg, verstilde witte nieuwbouwwijken en interieurs. Hilarisch hoogtepunt van zijn carrière is wellicht zijn postzegel voor de PTT, waarin het Rietveld Schröderhuis de felle primaire kleurstellingen verloren heeft en je kijkt naar vaal blauw en grijs. Alsof het een kleurennegatief is.

Draijer was een groot kunstenaar tijdens zijn leven. Geëerd en gevierd. Hij vertegenwoordigde Nederland op de Biënnale van Venetië in 1962. Categorie Fiona Tan, Aernout Mik en Daan van Golden. De museumdirecteuren van die dagen lieten zich in lovende teksten over hem uit, en ook als docent van de KABK werd hij op handen gedragen. In een op zaal getoonde onderhoudende video laten kunstenaars, onder wie zijn leerling Co Westerik, zien hoe bepalend hij was voor hun eigen kunstenaarschap.

Als je het werk nu ziet kun je je dat succes toch niet echt meer voorstellen. De kunstgeschiedenis heeft anders over Draijer geoordeeld. Hij is van een nationale bekendheid, de chroniqueur van een grijs en Hollands bestaan, een onbekende kunstenaar geworden, een kunsthistorisch curiosum, van het type waar de hedendaagse curator zo dol op is. Draijer is de hier herontdekte antiheld, die ons bij alle koelheid die uit zijn werk spreekt, laat zien dat er dood is na leven en leven na de dood. 

Ik heb lang geleden in een tentoonstelling in het Gemeentemuseum wel eens een Draijer opgehangen. Een schitterende takkenbos, geschilderd in die hem zo typerende sobere stijl (helaas niet aanwezig in Gorssel). Het doek hing soeverein en monumentaal alle kanten op te wijzen, hoog op een verder lege wand. Het schilderij als richt- en verdwijnpunt, gehangen aan het eind van het tentoonstellingsparcoers. Je kon er ook een verbindingspunt in zien.

Het lijkt alsof Draijer en Hendriks in Museum MORE eenzelfde rol te vervullen hebben, als breekijzer en verzoener. Zij dienen als een vlucht uit een te letterlijk realisme, dat de kunsthistorische categorie van kunst, waar dit museum via zijn naam aan verbonden is, haar wat brave en truttige imago geeft. Nog even en in dit museum hangt naast deze ‘realistische Mondriaan’, zoals Draijer wel wordt genoemd, straks een echte. Want wat is nu realistisch?

HIER meer info over museum MORE

Domeniek Ruyters

is hoofdredacteur van Metropolis M

Recente artikelen