metropolis m

Installatie overzicht van ‘There’s a word I’m trying to remember, for a feeling I’m about to have (a distracted path toward extinction)’, 2016. Courtesy Korakrit Arunanondchai/Alex Gvojic; CLEARING, New York/Brussels; Carlos/Ishikawa, London; photo Timo Ohler.

Het labyrint als tentoonstellingsmodel – in het Stedelijk is er twee dagen over gesproken tijdens het symposium Lose Yourself. Met een keur aan internationale sprekers.

Op 3 en 4 februari vond in de context van de retrospectieve tentoonstelling Jean Tinguely – Machinespektakel het symposium Lose Yourself! – A symposium on Labyrinthine Exhibitions as Curatorial Model plaats bij het Stedelijk Museum te Amsterdam. Centraal stonden de iconische tentoonstellingen Dylaby in het Stedelijk Museum Amsterdam (1962) en Hon, en katedral (She – a Cathedral) in het Moderna Museet Stockholm (1966).

Dylaby (1962) kwam tot stand toen voormalig directeur Willem Sandberg de kunstenaars Jean Tinguely en Robert Rauschenberg uitnodigde om samen met andere kunstenaarsvrienden een tentoonstelling in het Stedelijk Museum te organiseren. Sandberg, die het museum wilde veranderen van een klassieke kunsttempel in een moderne en open ontmoetingsplek, zorgde voor technische teams en materiaal, maar gaf verder de regie uit handen: de kunstenaars kregen carte blanche. Rauschenberg en Tinguely nodigden collega’s Per Olof Ultvedt, Martial Raysee, Daniel Spoerri en Niki de Saint Phalle uit om deel te nemen. Samen maakten ze Dylaby, een labyrintische tentoonstelling die bestond uit een parcours door zeven verschillende ruimtes die de bezoeker een scala aan fun-house activiteiten aanbood – denk o.a. aan de schiettent van Niki de Saint Phalle, de kamer vol ballonnen, de topsy turvy kamer van Daniel Spoerri en de strandruimte van Martial Raysse waar bezoekers de twist konden dansen.

Kunstenaars Dylaby: Ultvedt, Rauschenberg, Raysse, Spoerri, Tinguely en de Saint Phalle, Stedelijk Museum, Amsterdam, 1962. Credits Christer Christian, Strömholm Estate.

'Dylaby', Stedelijk Museum, 1962, Collection Stedelijk Museum Amsterdam. Foto Ed van der Elsken. 

Hon – en Katedral (1966) – dat mede geïnspireerd was op Dylaby – ging nog een stapje verder. Onder directeur Pontes Hultén, die even vooruitstrevend was als Sandberg, creëerden Niki de Saint-Phalle, Jean Tinguely en Per-Olof Ultvedt samen één totaalinstallatie. Waar in Dylaby de verschillende kunstenaars elk nog een aparte ruimte hadden, die elkaar in een grofweg lineaire wijze opvolgden, was Hon een labyrintisch gesamtkunstwerk. De liggende ‘nana’ vrouwfiguur met gespreide benen die men betrad via haar vagina is door de vele foto’s van Hans Hammarskiöld tot icoon geworden. Eenmaal binnen ervoer de bezoeker een veelheid aan prikkels en een machine-esthetiek: er was radio, muziek, fluisterende geliefden, een glijbaan, een planetarium, een cinema die films van Greta Garbo draaide, kopieën van schilderijen en een bar in een van de borsten.

'Hon - en Katedral', 1966, Moderna Museet, Collection Moderna Museet Stockholm. Foto Hans Hammarskiöld.

Beide tentoonstellingen zijn uitvoerig gedocumenteerd. Hon door Hans Hammarskiöld en Dylaby door Ed van der Elsken, waardoor de tentoonstellingen vandaag de dag nog uitvoerig bestudeerd kunnen worden. De vele foto’s die tijdens het symposium voorbijkomen getuigen van het feit dat beide tentoonstellingen erop gericht waren om de bezoeker te activeren; in deze tentoonstellingen moest worden geklommen, gedanst, geschoten en gespeeld. De ervaring van deze tentoonstellingen moet desoriënterend zijn geweest; vol zintuigelijke prikkels die niet onderdoen voor die van een pretpark. Ondanks dat de vele foto’s vooral van plezier getuigen, blijken labyrintische tentoonstellingen geen kinderspel. Zoals Pamela M. Lee (Professor in American Art and Culture, Stanford University) in haar lezing over Hon- en Katedral opmerkt: ‘not all was fun and games’.

'Dylaby', Stedelijk Museum, 1962, installatie door Niki de Saint Phalle. foto Ed van der Elsken.

Op het symposium – dat georganiseerd werd door het Stedelijk Museum Amsterdam, Het Moderna Museet Stockholm, het Tinguely Museum Bazel, de Vrije Universiteit Amsterdam en de Onderzoekschool Kunstgeschiedenis (OSK) – wordt er o.a. gesproken over de sociaalkritische ondertoon van Dylaby en Hon – en Katedral, die destijds niet altijd herkend werd. Janna Schoenberger (Amsterdam University College) gaat in haar lezing specifiek in op dit thema en op de limieten van de ludieke tentoonstelling. Zo vertelt ze dat veel bezoekers en critici van tentoonstellingen als Dylaby en Bewogen Beweging (1961) deze als louter amusement interpreteerden zonder hun waarde als sociaal commentaar te herkennen: ze concludeert dat de speelsheid een kritische lezing in de weg stond.

Het symposium maakt duidelijk dat die sociaalkritische kant tegenwoordig wel degelijk herkend en onderzocht wordt. Bovendien blijkt het terugkijken pijnlijk: waar participatie en interactie bij tentoonstellingen als Dylaby en Hon nog gekoppeld waren aan het idealisme van de jaren zestig en geloof in sociale verbondenheid, is het anno 2017 – in het postinternet tijdperk waarin we constant online met elkaar in verbinding staan – een ander verhaal.

Participatie = politiek en participatie = geld. De lezingen en bijdragen die deze lijn naar het heden doortrekken en stilstaan bij de (neoliberale) politieke implicaties van het labyrintische model zijn verreweg het spannendst. Daarnaast zijn ook de bijdragen die in gaan op de spanning tussen het vrije spel (vrijheid) en de bestaande regels en sturing door het ontwerp – the conflict between control and playfullness – prikkelend, zoals in de lezing door Eric de Bruyn (Assistant Professor Film and Photographic Studies at Leiden University) getiteld ‘Rat Mazes and Dynamic Labyrinths’.

Noit Banai (Professor of Contemporary Art, University of Vienna) stelt in haar lezing getiteld ‘You are not outside of the objects, but constantly within them: the labyrinth as a form of life’ dat het labyrint deel is geworden van de structuren die het leven onder neoliberaal kapitalisme vormgeven. Ze vraagt zich af hoe we ons in deze nieuwe situatie opnieuw kunnen verhouden tot zowel de notie van participatie als die van passiviteit. Is het anno 2017 nog mogelijk om je passief tot media te verhouden? De meest interessante lezing van dit symposium is met stip de bijdrage van Pamela M. Lee getiteld: ‘lying in the gallery’.

Installatie overzicht van 'There’s a word I’m trying to remember, for a feeling I’m about to have (a distracted path toward extinction)', 2016. Courtesy Korakrit Arunanondchai/Alex Gvojic; CLEARING, New York/Brussels; Carlos/Ishikawa, London; photo Timo Ohler.

Lying in the gallery

De lezing van Pamela M. Lee vertrekt vanuit het historische voorbeeld van Hon – en Katedral (1966) om een hedendaags tentoonstellingsfenomeen te bespreken: de overvloed aan bedden, zitzakken, fatboys en andere horizontale constructies van waaruit het publiek audiovisueel werk dient te ervaren. Ze stelt: ‘If Hon greeted its audience as a recumbent, female figure – a “nana” which one could literally enter into – what might these new artistic and curatorial strategies tell us about media today?’

In black box ruimtes verspreid over de wereld worden bezoekers in steeds grotere mate gevraagd om te gaan liggen: ‘to go horizontal, to bed down.’ Als voorbeelden noemt Lee o.a. Marvin Gaye Chetwynd (Hermitos Children, the pilot episode, 2008), de millennial slumber parties van Ryan Trecartin en Korakrit Arunanondchai en Alex Gvojics werk There’s a word I’m trying to remember, for a feeling I’m about to have (a distracted path towards extinction van 2016.

Hoewel de staat van horizontaliteit traditioneel verbonden wordt met noties als slaap, seks, dromen, passiviteit en onze privéwereld, gaat dit niet langer op. Horizontaliteit is tegenwoordig tot nieuwe resource voor potentieel werk geworden: ‘horizontality is colonized as productive space’. Aan de hand van verwijzingen naar Jonathan Crary’s 24/7: Late Capitalism and the End of Sleep en Beatriz Colomina’s The Century of the Bed gaat Lee in op de vervaging of zelfs opheffing van het verschil tussen werk en vrije tijd, publiek en privé, actief en passief dat ons leven onder neoliberaal kapitalisme karakteriseert. In het postinternet-tijdperk beperkt werk zich niet langer tot de werkplek, maar is deze ambient geworden: allesdoordringend en overal aanwezig. Ze maakt een parallel naar Silicon Valley, waar ‘creatives’ bij bedrijven als Facebook en Google de illusie geven dat ze maar wat rondhangen en relaxen op grote zitzakken, terwijl ze in feite constant aan het werk zijn.

In haar lezing beargumenteert Lee dat de handeling van liggen in een kunstruimte, hoewel het ontspannend lijkt, rijmt met deze staat van werk in het postinternet-tijdperk. In deze kunstruimtes worden onze (liggende) lichamen namelijk getraind als potentiële platforms voor productie. Terugblikkend op Hon – en Katedral merkt ze op dat hoewel de vele foto’s van spelende kinderen het werk onschuldig doen lijken, het niet allemaal fun and games was. ‘Perhaps these children were training in the rituals of an increasingly distracted media culture in the paradoxical space of an inter uteri fantasy made public and participatory.’

Beeld van presenatie Pamela M. Lee. Courtesy Stedelijk Museum, Ernst van Deursen. 

In haar betoog beargumenteert Lee dat de tentoonstelling Hon – en Katedral als liggende vrouwfiguur en ‘immersive’ omgeving vol verborgen media, gezien kan worden als voorbode van onze huidige relatie tot media. Aan de hand van een vergelijking tussen Hon- en Katedral en een absurd reclamebeeld van Bluebeam software (geleend uit Century of the Bed) laat Lee zien hoe de labyrintische, speelse tentoonstelling een (duistere) voorafspiegeling van onze huidige relatie tot media, spel en werk kan zijn. Waar de vrouwfiguur van Hon de diverse media nog in zich verborg, wordt deze in de reclame voor Bluebeam software schaamteloos naar buiten gebracht en verkocht: She is up and reclining, for media goes everywhere. Opnieuw is de speelse, liggende vrouwfiguur het passieve ‘platform’ dat de notie van werk erotiseert.

De meerwaarde van het symposium met zowel keynote lezingen als clusters van kortere besprekingen (elk 25 minuten) aan de hand van parapluonderwerpen als: contextualizing the historic labyrinths, critical readings of neo-avant-garde practices and beyond en contemporary labyrinthine curators/artists, is dat de besprekingen zich niet beperkten tot Dylaby (1962) en Hon – en Katedral (1966), maar labyrintische tentoonstellingen en projecten in brede zin onderzocht. Zo besprak Ina Blom (Professor of Contemporary Art, University of Oslo) On Otto, het artistieke project van Tobias Rehberger, waar een film in omgekeerde volgorde wordt geproduceerd. Het onderzoek van Camilla Larsson (PhD candidate, Södertörn University Stockholm) beperkte zich tot de solotentoonstelling van Tadeusz Kantor bij Kulturhuset, Stockholm (1975). Angela Barthlomew (PhD kandidaat, VU) sprak tot slot over ‘disorientation and displacement in Jan Hoet’s documenta IX (1992)’ en stelde de kritische vraag: ‘were the individual artworks subservient to documenta IX’s labyrinthine spectacle?’ Een vraag die door te trekken is naar alle labyrintische tentoonstellingsprojecten, waar de totaalervaring – soms ten koste van de individuele werken – voorop staat. Daarnaast was het goed om te zien dat naast de meer gevestigde namen, ook jonge onderzoekers waren uitgenodigd (o.a. PhD kandidaten Angela Barthlomew, Camilla Larsson).

Het symposium, dat overwegend academisch en kunsthistorisch georiënteerd was, gaf het woord ook aan enkele curatoren (Hou Honru, Hans Ulrich Obrist), kunstenaars (Andreas Gedin, Raqs Media Collective) en de organiserende partijen: het Stedelijk Museum en Moderna Museet. Dit om de discussies meer naar het heden en naar de praktijk te verplaatsen en waarschijnlijk ook om naast de academische analyses ademruimte te geven voor wat meer vlotte besprekingen vanuit de praktijk. Een mooi streven, dat helaas minder goed van de grond kwam. Zo bleef de wrap-up door de organisaties aan het einde van dag twee – een gesprek tussen Beatrix Ruf (Stedelijk) en Daniel Birnbaum (Moderna Museet) – erg aan de oppervlakte en waren de bijdragen van de star curators Hou Honru en Hans Ulrich Obrist weinig inspirerend. Gelukkig waren er na elke lange dag vol lezingen scherpe en grappige commentaren van Mark Wigley (Professor and Dean Emeritus of Columbia University’s Graduate School of Architecture, Planning and Preservation), een perfecte keuze door de organisatie voor de closing remarks.

Vooral aan het einde van dag 1, is Wigley op dreef. Hij gaat in op de onmogelijke titel van het symposium Lose yourself! – wat hij vergelijkt met het ietwat sterkere uitspraak Get Lost! Hij vraagt zich af of je je wel kunt verliezen wanneer dit zorgvuldig gechoreografeerd wordt? Er zit een bepaalde onmogelijkheid tussen de gebiedende wijs en het feitelijke gebeuren van jezelf verliezen of verdwalen, iets wat alleen per ongeluk gebeurt. Gerelateerd vraagt Wigley zich af: ‘Why do we use the name labyrinth? If I know what it is, it is no longer the site of a loss of knowledge. I mean, how labyrinthine could a labyrinth be?’ deze logica volgend, zijn labyrintische tentoonstellingen geen plekken waar we echt verdwalen, maar plekken waar we spelen dat we verdwalen. Het zijn in die zin testing-grounds ‘for getting lost, playing with disorientation’.

Plattegrond van 'Dylaby', 1962. 

Wigley wijst op de paradoxale situatie van een labyrintische tentoonstelling als Dylaby en de bijkomstige productie van een plattegrond of map die de tentoonstelling moet begeleiden – een idee wat net zo paradoxaal is als een ‘map of immersion’. De gedetailleerde plattegrond van Dylaby ‘with each of the sections numbered, each of the artists identified with a section, each work within the labyrinth identified with a number and the movements of the visitors identified with a line’ geeft de indruk dat allesbehalve verdwalen hier de bedoeling was – de plattegrond was overigens niet op tijd klaar voor de opening van Dylaby. Wigley vraagt zich af: ‘What does it mean to carry a map with you through the labyrinth?’ De frictie tussen het labyrintische karakter van de tentoonstelling en de richting aangevende plattegrond, weerspiegelen de mechanismen van het museum tegenover die van de ontregelende kunst. Volgens Wigley is het museum een enorme oriëntatie-machine, waar bezoekers – nog sterker dan in een gevangenis of ziekenhuis – voortdurend worden geïnstrueerd. Er wordt verteld wat ze wel en niet mogen doen, waar ze wel en niet mogen komen. Met een referentie naar de lezing van Eric de Bruyn grapt hij: ‘those rat mazes are relatively free in comparison’.

Tot slot merkt Wigley op dat als het benoemen van een labyrint al tegen de functie van het beestje inwerkt, dat dit tweedaagse symposium dan nu zeker het laatste beetje radicale potentie van het labyrint de kiem in heeft gesmoord. Kunnen we nu weer veilig spelen.

Alle foto’s courtesy Stedelijk Museum; Lose Yourself, Stedelijk Museum, Amsterdam, 3 en 4 februari 2017

Pamela M. Lee (Stanford University), Mark Wigley (Columbia University), Raqs Media Collective, Hou Hanru (Artistiek Directeur van MAXXI, Rome) en Hans Ulrich Obrist (Artistiek Directeur van The Serpentine Galleries, Londen), Patrik Andersson (Emily Carr University of Art + Design), Noit Banai (Universiteit van Wenen), Angela Bartholomew (Vrije Universiteit Amsterdam), Ina Blom (Universiteit van Oslo), Eric de Bruyn (Universiteit Leiden), Paula Burleigh (City University New York), Andreas Gedin (kunstenaar en onderzoeker), Katja Kwastek (Vrije Universiteit Amsterdam), Camilla Larsson (Södertörn Universiteit), Annika Öhrner (Södertörn Universiteit), Andres Pardey (Tinguely Museum Bazel), Caroline Roodenburg-Schadd (kunsthistoricus, onafhankelijk onderzoeker en schrijver) en Janna Schoenberger (Amsterdam University College). 

Debbie Broekers

is kunstcriticus en kunsthistoricus

Recente artikelen