metropolis m

Tehching Hsien (Taiwan)

Er zijn drie soorten kunstenaars op deze biënnale: zij die somber worden van de toestand in de wereld en wegzinken in fatalistische doemscenario’s, zij die proberen de hoop erin te houden, geëngageerd zijn en soms zelfs hun hulp aanbieden, en zij die doen alsof hun neus bloedt en gewoon hun ding doen. Niet eerder las ik op een biënnale zo’n lange litanie van pessimistische tentoonstellingstitels; niet eerder waren er zoveel sociaal bevlogen kunstenaars die in gesprek gingen met achtergestelde groepen; en niet eerder steken alle kunstenaars die zich van die twee posities niets aantrekken er zo schril tegen af.

Het dwingende morele appel als kunstenaar politiek kleur te bekennen klinkt vooral op uit de nationale paviljoens, die doortrokken zijn van een gevoel van crisis en politiek debat over sociale ongelijkheid. Er moet tussen de kunstenaars en hun curatoren heel wat wereldpolitiek ter sprake zijn gebracht tijdens de diverse voorgesprekken, de posities zijn bepaald, de tactiek is uitgebreid besproken.

Dat mag bij Wendelien van Oldenborgh niet verrassend zijn, met een oeuvre dat doortrokken is van het postkoloniale discours rond migratie, integratie en huisvesting, maar op deze biënnale ziet zelfs de oude Boris Mikhailov, over de tachtig inmiddels en befaamd chroniqueur van de Oost-Europese onderklasse, zich genoodzaakt het over een andere boeg te gooien met een politieke satire in de vorm van ‘gestoorde’ op de computer gemanipuleerde screenshots van parlementariërs. Post Truth media zijn niet alleen in Amerika een groot onderwerp.

Boris Mikhailov

De bijna monomane urgentie waarmee door zoveel paviljoens gekozen is voor een politieke agenda roept bij mij een schilderij van Jörg Immendorff uit 1973 in herinnering, ook een periode waarin de kunstenaar op zijn engagement werd aangesproken en er geen alternatief leek dan deelname aan de protestcultuur. Immendorff schilderde het dilemma van de kunstenaar, bezig op zijn atelier, terwijl de deur wordt opengetrokken door een andere kunstenaar wijzend naar de protestmars waar hij in meeloopt. Hij schreeuwt: ‘Wo stehst du mit deiner Kunst, Kollege?

Ondanks de overheersende politieke teneur in de paviljoens is er niet veel echt protest te zien. De zorg om de toestand in de wereld wordt op een reflectieve manier aangekaart, meer symbolisch dan provocatief. Weliswaar komt Mark Bradford in de buurt van het protest met zijn brutale ombouw van het Amerikaans paviljoen tot een geruïneerd Witte Huis, en weet Geoffrey Farmer indruk te maken met een rigoureuze onttakeling van het Canadese paviljoen ten behoeve van een ecologisch-kritische quasi-geiser (de wraak van de natuur op de mens), maar echt gevaarlijk worden ook deze werken niet. 

Mark Bradford (USA)

Kirstine Roepstorff (Denemarken)

Geoffrey Farmer (Canada)

Hetzelfde geldt voor de kunstenaars die zich via sociale projecten proberen te onderscheiden, zoals Jordi Colomer die in het Spaanse paviljoen manmoedig probeert de mens in de stad een stem te geven tegen alle grootschaligheid in, of Sharon Lockhart in het Poolse paviljoen die voor haar fotoproject met kinderen aan de slag ging. Ik denk niet dat het veel impact zal hebben.

Alleen Anne Imhof is echt dreigend en gevaarlijk, niet alleen in de enscenering van haar tot een glazen gevangenis / sm-kerk omgebouwd Duits paviljoen, maar vooral door de intimiderende performances die zich er voltrekken. Ze laten op iedereen die het heeft meegemaakt een diepe indruk na. (Imhofs paviljoen is ook uitgeroepen tot winnaar van de Gouden Leeuw dit jaar)

De paviljoens die geen uitspraak over de toestand van de wereld doen vallen uit de toon, zelfs buiten de tijd. Ze zweven rond in het niemandsland waar Venetië als artificiële wereldgemeenschap van de kunst, met haar (ogenschijnlijk) vrije verkeer van mensen, ideeën en goederen (in een feitelijk door grote internationale galeries, staatsfondsen en zeer rijke begunstigers gestuurde micro-economie) om bekend staat.

Deze meer ‘autonome’ paviljoens vinden een willige voorganger in Christine Macel, de artistiek-directeur die verantwoordelijk is voor de centrale presentatie in de Arsenale en het Italiaanse paviljoen in de Giardini, en die niets van een al te dwingende politieke of maatschappelijke agenda wil weten. De door haar uitgekozen kunstenaars tonen zich verantwoordelijk door onverantwoordelijk te zijn. Ze claimen de vrijheid van het nietsdoen, van het falen, van de niet-performance. Een van de eerste werken die je in haar tentoonstelling tegenkomt zijn enkele varianten van de kunstenaar die zich liggend op bed onttrekt aan de arbeidsmoraal en de daarbij horende samenleving. De verbeelding is vrij, zo luidt de boodschap, daar hoef je niet voor naar buiten de wereld in.

Dat in de zaal erachter Olafur Eliasson in een grote werkplaats de wereld juist wil binnenhalen met een sentimenteel aandoende regenboogcoalitie die er aan het knutselen is, doet minder ter zake. Het beeld van de onverantwoord vrij dromende kunstenaar staat bij Macel voorop, en keert in de tentoonstelling vaker terug dan dat van de sociaal of politiek geëngageerde kunstenaar.

Olafur Eliasson (Centrale Paviljoen Giardini)

Hoewel in de centrale expositie alle ingrediënten van de tegenwoordige internationale mega-expositie aanwezig zijn (een paar oude of vergeten kunstenaars, een portie ecologisch bewustzijn, een beetje kennistwijfel en anti-rationaliteit, en dat alles verzorgd door kunstenaars van alle continenten m/v, onder wie de nodige nieuwkomers op dit podium) houdt Viva Arte Viva zich het liefst op in het eigen artistieke universum, zeer Parijs en zeer bourgeois. Macel toont zich zinnelijk meer dan politiek en keert zich daarmee nadrukkelijk tegen de tentoonstelling van haar voorganger Okwui Enwezor, die door sommigen (niet door mij) als te somber en te politiek werd gezien. Zij kiest liever voor een tentoonstelling met veel artistieke bewegingsruimte, die luchtig associatief is en maar weinig kritisch. (Nanda Janssen zal binnenkort op deze site dieper op de tentoonstelling in gaan)

Hoewel er in haar tentoonstelling genoeg goede kunst te zien is, delft Macel in Venetië het onderspit. Haar pleidooi de kunstenaars met hun particuliere interesses vrij te laten, krijgt niet veel weerklank. Terwijl Enwezor vorige keer het totale beeld van de biënnale naar zijn hand zette, wordt Macel dit jaar overstemd door enkele machtige paviljoens die deze biënnale de lijnen uitzetten. Zij geven de krachtige politieke statements af, zij voeden het debat, zorgen voor controverse en kleuren uiteindelijk de herinnering aan deze biënnale.

Dat doet Anne Imhof in de eerste plaats. Maar ook Wendelien van Oldenborgh weet met haar presentatie de gemoederen bezig te houden, althans die in Nederland. De felheid waarmee onder Nederlanders op haar bijdrage werd gereageerd roept de evenzo negatieve reactie op het paviljoen van Guus Beumer en De Rijke en De Rooij in herinnering. Ze zal er zelf niet heel blij mee zijn, maar de felle discussies gaan wel over de manier waarop een kunstenaar zich het best in het door haar aangekaarte postkoloniale vraagstuk mengt, het helder overbrengt naar een breder publiek en laat renderen in het belang van de politieke kwesties die worden opgeworpen.

In andere emotionele zin raakt het Zwitserse paviljoen een gevoelige snaar. Migratie is ook hier het onderwerp in onder meer een aangrijpende video van Teresa Hubbard/Alexander Birchler die spraken met de tachtigjarige zoon van de ex-geliefde van Giacometti. Hij vertelt over het eenzame leven van zijn moeder, nadat ze na acht jaar het land waar ze Giacometti ontmoette als student moest verlaten en naar Amerika terugkeerde. Ze voedde haar zoon alleen op en had het met hem nooit meer over Giacometti.

Indringend zijn ook de paviljoens van Italië (bizar en mysterieus, met bijdragen van Giorgio Andreotta Calo, Roberto Cuoghi en Adelitha Husni-Bey), China (ogenschijnlijk ‘crafty’, maar ook subtiel kritisch en sociaal, overeenkomstig het denken van kunstenaar/curator Qui Zhijie), Turkije (even poëtisch als dreigende geluids/architectuur van Cevdet Erek), Chili (over de culturele genocide van de Mapuche indianen door Bernardo Oyarzún), Wales (confronterende film van James Richards), Roemenië (indrukwekkend retrospectief van Geta Bratescu), en Finland (Erkka Nissinen en Nathaniel Mellors), omdat het zo volkomen anders is als alle andere paviljoens, briljante dialogen heeft en je er ook nog om kunt lachen.

Ik ben ook onder de indruk van de projecten van Tehching Hsieh uit de jaren zeventig en tachtig die worden gepresenteerd in het paviljoen van Taipeh (Taiwan). Tehching Hsieh deed destijds als illegale inwoner van New York aan endurance performances, door bijvoorbeeld gedurende een jaar elk uur dag en nacht volgens het regime van de prikklok van de fabrieksarbeider een foto van zichzelf te nemen. Enige tijd daarna trok hij een jaar lang over straat door New York, als dakloze onder de daklozen, zonder werk, onderdak, geld en eten. De dagelijkse route op jacht naar voedsel heeft hij zorgvuldig op foto vastgelegd en op plattegronden ingetekend.

Tehching Hsien, een loner opererend buiten het kunstcircuit, zal de vraag van Immendorff niet gekend hebben, maar hij laat er in Venetië geen twijfel over bestaan waar hij staat met zijn kunst. 

LEES INTERVIEWS MET ANNE IMHOF, BERNARDO OYARZÚN, CEVDET EREK, SAMSUNG YOUNG,DIRK BRAECKMAN, KATJA NOVITSKOVA, EN WENDELIEN VAN OLDENBORGH IN DE METROPOLIS M VENICE BIENNALE 2017 GUIDE. NU GRATIS BIJ METROPOLIS M NR 2-2017. NU OVERAL TE KOOP. ALS JE NU EEN JAARABONNEMENT NEEMT STUREN WE JE DIT NUMMER GRATIS OP. MAIL JE NAAM EN ADRES NAAR METROPOLIS M: [email protected] (ovv actie nr 2) 

Domeniek Ruyters

is hoofdredacteur van Metropolis M

Recente artikelen