metropolis m

Een kunstenaar en een socioloog proberen via een creatieve en publieksvriendelijke herinterpretatie van de zware en zeer gedetailleerde juridische documentatie van rechtszaken de enorme juridische en culturele kloof te dichten die bestaat tussen de rechters van het Internationaal Strafhof en de daders, slachtoffers en getuigen. Het blijkt geen eenvoudige opgave. Maar er is veel positieve respons.

In 2009 behandelde het Internationaal Strafhof in Den Haag de berechting van Germain Katanga1 en Mathieu Ngudjolo Chui2. Beiden werden beschuldigd van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, begaan tijdens een aanval op het dorp Bogoro in de Democratische Republiek Congo in het kader van de aanhoudende burgeroorlog die het land tot op de dag van vandaag in zijn greep houdt. Het was de eerste berechting van het strafhof, dat officieel werd opgericht in 2002.

De socioloog Julien Séroussi ging bij het Internationaal Strafhof aan de slag als assistent van een van de rechters in de zaak Katanga-Ngudjolo Chui. Het was zijn taak om met behulp van sociologische methodes te helpen bij het verminderen van de juridische en culturele kloof tussen de rechters van het Internationaal Strafhof en de daders, slachtoffers en getuigen die ze moeten horen.3 Julien Séroussi sprak vaak over de complexiteit van deze taak met zijn vriend, kunstenaar en dichter Franck Leibovici, die al langer bezig was complexe documenten op een toegankelijke manier te ontsluiten.4 In 2014 besloten Séroussi en Leibovici de krachten te bundelen bij het verwerken van de verschillende documenten die tijdens het proces werden gemaakt, zoals bewijsstukken en transcripties van hoorzittingen. Ze waren ervan overtuigd dat kunst en poëzie met hun ‘onverwachte gebaren’ de rechtbank zouden kunnen helpen bij het begrijpen van de gefragmenteerde werkelijkheid die in deze documentatie naar voren trad. Ook wilden ze handige tools ontwikkelen voor toekomstige berechtingen. Zij stelden het project voor bij het Internationale Strafhof, dat daarop besloot ze te ondersteunen.

In 2014 nodigde ik Leibovici en Séroussi uit om hun werkproces (toen nog in een beginstadium) te presenteren tijdens een workshop in Witte de With in Rotterdam. Aan de hand van enkele documenten lieten ze zien hoe allerlei opvattingen over bijvoorbeeld plaatsen, leeftijd en familierelaties door de rechters heel anders werden uitgelegd dan door de getuigen. De rechters hadden bijvoorbeeld niet voorzien dat medicijnmannen en fetisjen een belangrijke rol zouden spelen in de besluitlijnen binnen een gemeenschap, naast die van het leger en de politici. Noch hadden zij verwacht dat getuigen zouden weigeren zich uit te spreken uit angst voor de fetisjen, waarvan de macht gemakkelijk voorbijgaat aan de bescherming die wordt geboden door de rechtbank. Om te beginnen brachten ze op conceptuele kaarten de vele mogelijke verbanden tussen actoren, feiten en bewijsstukken in kaart.

In 2016 publiceerden ze het boek bogoro5, dat fragmenten uit transcripties van hoorzittingen bevat die zijn geselecteerd op basis van vier criteria: getuigenissen van de aanval op het dorp, passages die de afstand tussen de beoefenaars van juridische beroepen en getuigen illustreren met ‘thick descriptions zoals antropologen die kwalificeren omdat ze verborgen sociale mechanismen onthullen’, momenten dat juridische procedures moesten worden uitgevonden of uitgelegd en de terugkomende technologische problemen. Een index van labels en trefwoorden maakt een transversale lezing van de transcripties mogelijk en benadrukt de plasticiteit van woorden (‘militie’, ‘vijand’) die nieuwe betekenissen krijgen in de loop van het verslag. De narratieve procedures in het boek bieden een alternatief poëtisch of antropologisch perspectief op de heterogene elementen die samen bepalend zijn voor ons begrip van het proces. Aan de leek bieden ze een rijk gelaagde weerslag van de duizenden publiekelijk beschikbare, maar onverteerbare pagina’s transcripties. Tegelijkertijd nodigen ze de leden van de rechtbank uit om feiten op een andere manier te lezen en analyseren, waardoor alternatieven representaties mogelijk worden.

In de tentoonstelling muzungu, die voor het eerst te zien was in 2016 in Bunker Sztuki, een centrum voor hedendaagse kunst in Krakow, werden de bezoekers uitgenodigd om actief deel te nemen aan het redigeerproces. Alle bewijsstukken (administratieve documenten, foto’s, diagrammen, transcripties), waren afgedrukt op A4-formaat papier (het formaat dat wordt gebruikt door het Internationaal Strafhof) om gepresenteerd te worden op een muur. Kleurcodering en trefwoorden werden gebruikt om bepaalde informatie die tijdens de berechting niet werd behandeld te markeren. Bezoekers konden suggesties doen voor nieuwe configuraties en verbindingen tussen de verschillende documenten. Volgens Leibovici bracht dat onverwachte verhalen en relaties naar boven. Afbeeldingen speelden een rol van betekenis in dit proces. Een ander belangrijk aspect was de constante aanwezigheid van een bemiddelaar, die ervoor zorgde dat de stukken niet werden gezien als esthetische artefacten maar als discursieve tools die geactiveerd konden worden. In het najaar van 2016 werden het boek en de tentoonstelling op een conferentie in Parijs gepresenteerd aan een publiek van kunstprofessionals en medewerkers van het Internationaal Strafhof. Het keerde op die manier terug naar ‘het rijk van de wet’ en het sloeg een brug tussen de verschillende doelgroepen. Het is echter van belang om een cruciaal punt te verduidelijken.

Je ontkomt er bijna niet aan om ethische vragen te stellen bij een eerste kennismaking met het project van Leibovici en Séroussi. Hun werk is immers gebaseerd op materiaal dat verschrikkelijke gebeurtenissen en misdaden beschrijft, waarvan de gevolgen nog steeds van invloed zijn op vele levens in de Democratische Republiek Congo en elders. Zij wijzen er zelf op dat het absurde karakter van een aantal uitwisselingen tussen rechters, aanklagers en getuigen humoristisch kan lijken. Ze maken echter duidelijk dat dit werk niet gaat over de beoordeling van de situatie, maar over de toepassing van de wet door middel van technische middelen en taal. De workshops, lezingen, boeken en tentoonstellingen zijn bedoeld om een ‘forensische praktijk van het schrijven’ uit te oefenen, die het oorspronkelijke lingua franca (het recht) met andere vocabulaires en benaderingen ‘vervuilt’.

Een dergelijke samenwerking tussen een socioloog en een kunstenaar is geworteld in een definitie van kunst die niet wordt gedreven door het ‘solariummodel’, zoals Franck Leibovici het ironisch stelt (de kunstenaar ‘wordt in zijn werk geïnspireerd door een [historisch of politiek] onderwerp’), noch past het in de categorieën ‘activistische’ of ‘geëngageerde’ kunst. Het is daarentegen een oeuvre-enquête (een ‘onderzoekskunstwerk’): diverse activiteiten van herbeschrijving en vertaling worden uitgevoerd om mogelijkheden te benutten en middelen uit te vinden die binnen de oorspronkelijke situatie (het Hof) zouden kunnen functioneren, alsook binnen andere contexten die door de verschillende presentaties van het project zijn ontstaan. Leibovici stelt dat ‘als we erin slagen om de inhoud van de definitie van een “kunstwerk” of van het woord “poëzie” te veranderen dankzij de nieuwe instrumenten en nieuwe collectieven, we een kans hebben om een effect teweeg te brengen dat gevolgen heeft voor de instelling.’6 Laten we hopen dat het Hof daarin meegaat.

Virginie Bobin is head of programs bij Villa Vassilieff, Parijs, uit het Engels vertaald door Loes van Beuningen

Noten

1 Vermeend commandant van de militie Forces de résistance patriotique en Ituri.

2 Vermeend commandant van een andere militie, Front nationaliste intégrationniste.

3 Citaat uit een publiek gesprek tussen Franck Leibovici en Julien Séroussi bij Fondation Ricard in Parijs op 28 april 2016. Een opname kan worden beluisterd via deze link: https://www.franceculture.fr/conferences/fondation-dentreprise-ricard/poesie-plate-forme-enqueter-transcrire

4 In het kader van het symposium Cui Bono? (To Whose Benefit?), georganiseerd op 29 maart 2014 door Virginie Bobin, in gesprek met Defne Ayas en Adam Kleinman.

5 bogoro, Parijs: Questions Théoriques, 2016. Een Engelse versie van het boek is in de maak.

6 Franck Leibovici, ‘Sur quoi opère l’art’, interview met Cristelle Terroni, via: http://www.laviedesidees.fr/Sur-quoi-opere-l-art.html

Virginie Bobin

is curator en kunstcriticus

Recente artikelen