metropolis m

Ai Wei Wei, Human Flow, still, IDFA 

[blockquote]’Een goede documentaire moet iets verbeelden en niet alleen iets registreren’

Barbara Visser (1966) is een gelauwerd beeldend kunstenaar. Ze won meerdere prijzen en was voorzitter van de Akademie van Kunsten. Dit jaar is ze artistiek directeur van het documentaire festival IDFA. Hoe gaat een kunstenaar om met de selectieprocedure en hoe verschillen de kunst- en documentairewereld van elkaar? In aanloop naar IDFA spreekt Jorne Vriens van Metropolis M met haar. 

Jorne Vriens: Hoe maakt IDFA een selectie aan documentaires?

Barbara Visser: Het IDFA houdt wereldwijd in de gaten waar documentairemakers mee bezig zijn. Daarnaast sturen heel veel regisseurs en producenten werk naar ons op. Een team van viewers bekijkt vervolgens al het verzamelde materiaal. Het is voor één persoon onmogelijk om alle vierduizend inzendingen te bekijken. De viewers maken een eerste schifting, waarna er ongeveer zeshonderd films overblijven. Ik gaf de viewers daarom eerst inzicht over wat we als IDFA belangrijk vinden. Bijvoorbeeld dat een documentaire zich moet onderscheiden van een reportage. Er is namelijk een wezenlijk verschil tussen het achter een onderwerp aanlopen en het bedenken hoe een onderwerp in beeld kan worden gebracht door middel van een verhaal. Kortom, een goede documentaire moet iets verbeelden en niet alleen iets registreren. Toch zijn mijn regels niet in steen gehouwen. Er kan altijd een documentaire zijn die wel bestaat uit zogenaamde talking heads en toch magistraal is.

Omdat de uiteindelijke selectie moet bestaan uit driehonderd films heb ik de programmeurs verteld dat ik op hun expertise vertrouw waar het de selectie van beste werken betreft en dat ze mij vooral de twijfelgevallen maar moesten geven. Iets wat onomstotelijk goed is, ga ik later nog wel bekijken. Iets wat niet per definitie slecht is, daarvan vind ik dat je als artistiek directeur kunt beslissen of iets echt belangrijk is, ondanks dat niet iedereen het zal herkennen als een goede documentaire.

Een docu met alleen maar talking heads kan toch goed zijn als de maker de pratende mensen op een sterke of vernieuwende manier in beeld weet te brengen. Een goed voorbeeld is de manier waarop Errol Morris mensen in de camera laat kijken terwijl ze tegelijkertijd oogcontact met de interviewer maken.

A Woman Captured, still, IDFA 

Het camerawerk is dus belangrijk in het selectieproces?

Zeker. Hoe iets in beeld wordt gebracht, is heel belangrijk voor de kwaliteit van de documentaire. Neem bijvoorbeeld A woman Captured van Bernadett Tuza-Ritter, een portret van een Oost-Europese vrouw die als huishoudster werkt in een villa. De kijker leert haar kennen als een vrouw zonder familie of geld, die ook nog wordt uitgebuit op een manier die grenst aan slavernij. Het gezicht van deze vrouw is constant close-up in beeld. Dat is aan de ene kant frustrerend, want je wilt iets van de omgeving zien. Aan de andere kant is het heel treffend, want die vrouw zit zowel in het beeld als in haar situatie gevangen. Je krijgt er een benauwd gevoel bij. Het camerawerk bepaalt hoe de kijker zich voelt.

Hoe iets in beeld wordt gebracht, is heel belangrijk voor de kwaliteit van de documentaire

Hoe belangrijk is sociaal maatschappelijke betrokkenheid tijdens de selectieprocedure?

Hoewel IDFA een sociaal-maatschappelijk betrokken imago heeft, is dat voor mij niet het allerbelangrijkste criterium. De verbeelding is dat wel, en die hoeft niet per se over politiek te gaan. Als een documentaire iets met je doet, dan verander je. Wat dat betreft hoeft een werk niet uitgesproken geëngageerd te zijn om toch een effect te hebben op de wereld. Ik bedoel eigenlijk dat elke film die iets teweegbrengt wat mij betreft geëngageerd is. 

Het focusprogramma Shifting Perspectives: The Arab World is daar een voorbeeld van. In dit programma worden films getoond uit het Midden-Oosten. We horen veel over die regio, maar zien te weinig werk dat in de regio zelf is gemaakt. De documentaires binnen dit programma gaan daarom ook niet zozeer over de problemen in de regio, maar over het normale leven aldaar. Door dit perspectief wordt er voorbijgegaan aan het exotische, zonder dat de inhoud van de documentaires uitgesproken activistisch zijn.

Hoe geven jullie context aan de documentaires?

We programmeren vaak inleidende en afsluitende gesprekken rond een film, om context te bieden. Voor de Nederlandse première van Human Flow van kunstenaar Ai Weiwei hebben we Dichter des Vaderlands Ester Naomi Perquin gevraagd om een gedicht te schrijven als inleiding op de voorstelling. Het leek ons leuk om dat een keer anders te doen om te onderzoeken hoe dat werkt. In deze documentaire over vluchtelingenproblematiek zijn ook gedichten te horen, dus hopelijk sluit het mooi aan.

Ook bij films over deze problematiek speelt origineel camerawerk een belangrijke rol in het samenstellen van een programma. We krijgen veel films over migratie en vluchtelingen aangeboden. Het is moeilijk om zulke werken af te wijzen, omdat die films allemaal met goede bedoelingen zijn gemaakt. Toch ga je kijken in welke werken de bestaande problematiek op een manier in beeld wordt gebracht waardoor je er opnieuw naar kijkt. 

Het lukt Ai Weiwei om precies dat te bereiken, door een epischer esthetiek te gebruiken dan gewoonlijk is in dit genre. Ernstige zaken komen juist het beste binnen wanneer de beelden de kijker meesleuren en de problematiek invoelbaar wordt. Zoiets werkt beter dan het droog aangeven dat een situatie schrijnend is en onoplosbaar.

Ai Wei Wei, Human Flow, still, IDFA

Hoe verschilt het ervaren van een kunstwerk met het bekijken van een documentaire op IDFA?

Beide werelden hebben heel veel met elkaar gemeen. De bioscoopzaal is iets dwingender dan bijvoorbeeld een museum, want het is de bedoeling dat je er op een bepaald moment bent, en op een bepaald moment weer vertrekt. Dat dwingt de maker van een documentaire om de beleving meer te sturen om de kijker meer te verleiden. Een beeldend kunstenaar probeert iets toch wat compromislozer neer te zetten. Voor een kunstwerk kun je een uur gaan zitten, maar dat hoeft niet. Een documentaire moet mensen raken om ze voor langere tijd te boeien, daar is verleiding een belangrijk onderdeel van. Overigens is de DocLab tentoonstelling weer een ander verhaal, daar zijn VR projecten, performances en interactieve websites te zien en te ervaren, wat weer een hele andere dynamiek heeft.

Omdat tegenwoordig op zo veel plekken films te zien zijn, moet een festival een bijzondere ervaring zijn. De concentratie en de overweldigende ervaring in een bioscoop, waar ook nog veel andere mensen zijn, maken volgens mij het verschil. Daarbovenop bieden wij ook nog context rondom een vertoning, door de makers bijvoorbeeld te interviewen. Na afloop zijn er soms inhoudelijke discussies. Wat je veel ziet is dat bezoekers onderling in gesprek raken. Het is ook best een intieme ervaring, om iets wat heel erg binnenkomt met andere mensen te ervaren en te delen. Ik hoop altijd dat het met beeldende kunst ook gebeurt, maar op de een of andere manier is de werkwijze in die sector veel afstandelijker en individueler. Wat dat betreft is het een hele prettige ervaring, om nu bezig te zijn in de wereld van documentaires.

Zijn er verschillen tussen de wereld van de documentaire en de beeldende kunstwereld?

Ja, ik zie wel veel verschillen. Het heeft me echt verrast om op filmfestivals te zien hoe iedereen praat over films. Het is sociaal in de zin dat iedereen wil dat het veld het ook heel goed doet. Er bestaat een wederzijdse bewondering voor het uithoudingsvermogen om jaren aan een documentaire te werken. Beeldende kunstenaars doen dat natuurlijk ook, maar werken vaker alleen.

Er bestaat een wederzijdse bewondering voor het uithoudingsvermogen om jaren aan een documentaire te werken

In de beeldende kunstsector is een merkwaardige tweedeling ontstaan: een heel betrokken gesubsidieerd deel, waar het experiment plaatsvindt en waar ruimte is voor onderzoek. Daarnaast is er het commerciële veld van beurzen en verzamelaars. Dat zijn twee soorten circuits. Als kunstenaar is het lastig om daarbinnen een plek te vinden.

Met de Akademie van Kunsten van de KNAW hebben we ons mede ingezet om eerlijke vergoedingen te regelen voor kunstenaars die een tentoonstelling maken. Veel musea doen daar gelukkig aan mee. Het is ongelofelijk dat niet alle instellingen die richtlijnen onderschrijven. Iedereen in het museum krijgt betaald, maar de kunstenaar moet het allemaal voor niets doen. In mijn ogen is dat een duidelijke misstand.

Is dat anders bij documentairemakers?

Ik heb nu net zelf een film afgerond, in samenwerking met een producent. Die producent maakt een begroting, waarin ik met een normaal loon ben opgenomen. Dat hoort er vanzelfsprekend bij. Wat ze niet doen, is vragen of iemand gratis iets wil komen doen. Iedereen werkt, iedereen moet presteren en daarom moet iedereen betaald worden. We kunnen daar echt nog wat van leren.

Binnen de (documentaire)filmwereld zijn de sessies met makers die halverwege hun maakproces zijn – zogenaamde rough cut sessies – ook prachtig. Tijdens IDFA vinden die plaats gedurende drie dagen op het IDFA Forum voor filmprofessionals. Een groep mensen wordt uitgenodigd, waaronder professionals van televisiezenders en producenten. De makers krijgen tijdens zo’n sessie de tijd om hun project toe te lichten, waarna tv-producenten kunnen aangeven of ze een project interessant vinden en eventueel bereid zijn om mee te betalen aan de realisering ervan, met de optie om het eindproduct bijvoorbeeld als eerste te mogen uitzenden. Daarbij is het interessant dat makers zich blootgeven door te laten zien waar ze nog mee bezig zijn. In de kunst zie je dat helemaal niet, het is altijd alles of niets. Het met elkaar praten over wat een film kan worden en hoe het werk beter kan worden, dat vind ik heel mooi, ook omdat iedereen weet hoe kwetsbaar de maker op dat moment is. Het mooie aan de documentairewereld is dat er zo veel vertrouwen is in het werkveld.

Het mooie aan de filmwereld is dat er zo veel vertrouwen is in het werkveld

Ga je die inzichten gebruiken om na je directeurschap bij IDFA de kunstsector te veranderen?

Ik weet niet of het kan in de beeldende kunst, er heerst een andere dynamiek en cultuur. Maar ik ga het op de een of andere manier zeker inzetten.

In Praise of Nothing, still, IDFA 

Tot slot, welke documentaires moeten we volgens jou gaan zien?

Iedereen moeten natuurlijk gaan zien wat ze zelf willen zien. Een van mijn favorieten is In Praise of Nothing van Boris Mitic. Dat is een film die bestaat uit fragmenten die door tweeënzestig mensen zijn gemaakt en die bij elkaar worden gehouden door tekstflarden met jaren ’30 muziek eronder. De stem van Iggy Pop praat alles aan elkaar, op rijm weliswaar. Het klinkt misschien afschuwelijk, maar het is een steengoede film. Het is een essay over niks, maar ook over alles.

Er is ook nog een korte documentaire van nog geen half uur lang, die ik ontzettend mooi vind; How to Make a Pearl van Jason Hanasik. Die gaat over een man die allergisch is voor licht. Het is fantastisch om met dit gegeven een film te maken, omdat filmen in het donker onmogelijk is. De hoofdpersoon heeft een lamp op zijn hoofd, waardoor je alleen door een lichtstraal zijn omgeving ziet. Aan de hand van homevideo’s zie je hem eerst als een vader en echtgenoot. Gaandeweg ontdekt hij dat hij homoseksueel is. Zijn coming-out is in de film verbeeld door fragmenten waar hij tussen andere mannen, ingeolied en wel, in de volle zon ligt. Dat contrast van het knallend licht van iemand die al jarenlang in het donker leeft, dat vind ik een ontzettend mooie metafoor.

IDFA, 15.11.2017 t/m 26.11.2017.

Jorne Vriens

is kunsthistoricus

Recente artikelen