metropolis m

Otto Egberts, werk afgebeeld op zijn site

Ter nagedachtenis aan Otto Egberts. Poging tot een beter begrip van een overtuigde conservatief (om zo wellicht ook de wereld van Thierry Baudet beter te begrijpen).

Otto Egberts is dood. Hij is begin maart onverwacht overleden, bijna zeventig jaar oud. Ik had eerder bij zijn dood stil willen staan, maar schrok ervoor terug toen ik zijn blog las met cynische commentaren op de ontwikkelingen in de wereld. De teksten zijn zwart en bitter, van het type zoals je nu veel van Thierry Baudet hoort, treurend over de brokstukken van het Avondland.

Ik wist niet van het bestaan van Egberts’ blog, noch van diens politieke voorkeuren. Pas na zijn dood las ik dat hij gedurende enige tijd betrokken was bij Leefbaar Rotterdam. Waar hij alweer snel vertrok toen bleek dat ze niet geïnteresseerd waren in zijn meer filosofische kijk op de wereld. Bleef over die blog waaruit een hartgrondig conservatisme spreekt dat zich op momenten uit in zuur cynisme.

Tot zijn dood kende ik alleen zijn schilderijen en tekeningen, die ook somber zijn, maar toch anders. Ik heb er geen moment een politiek manifest in gezien of politieke gedachte aan gewijd. Tot zijn dood zag ik ze als onderdeel van een geheel eigen artistieke domein, waar hij uiteraard zijn vakbroeders had en tobbende geestverwanten, maar waarin hij zich herkenbaar wist te manifesteren met kunst die het patina had van vroegere tijden. Egberts was al in de jaren tachtig een oude ziel die liever terugkeek dan vooruit. Bij gebrek aan toekomst ademt zijn werk verleden tijd.

Het is kunst waar je, gezien de gemankeerde levens die er passeren, niet altijd even graag naar kijkt. In de meeste werken is er een voelbaar gebrek aan frisse lucht; een benauwdheid die in deze tijd waarin alles liever sprankelt des te harder binnenkomt. Toch kan de kunstgeschiedenis niet zonder dit soort kunst, die zo lijkt het soms wel liever de dood dan het leven in de ogen kijkt. Wat zouden de museumcollecties zijn zonder de sublieme narigheid van Francis Bacon, de zompige bodemloosheid van Mark Rothko of, meer hedendaags, de ‘death thrills’ van Jeroen Eisinga?

Als ik aan Egberts denk, zie ik vooral de portretten uit de late jaren negentig. Het zijn figuren die niet zozeer lijden aan het leven, maar er vooral toevallig in opgesloten zitten. Eenzaam en ontheemd kijken ze om zich heen, verwonderd over waar ze nu weer zijn aanbeland. Hoe klein hun wereld ook is, ze begrijpen er maar weinig van.

Werk van Otto Egberts uit de tweede helft van de jaren negentig, zoals afgebeeld op de website van de kunstenaar

Ik zie in zijn werk ook veel vervreemding die knaagt aan de gestaltes, ze fysiek vormt of beter vervormt en zichtbaar ongemakkelijk maakt. Lichamen die krachteloos zijn, die het leven ondergaan, zo het niet bezig is eruit weg te trekken. Die passiviteit is misschien wel het meest deerniswekkend aan de schilderijen van Egberts. Een fataliteit die onontkomelijk is, die ook jou als toeschouwer raakt. Er zit, denk ik, een maximum aan de hoeveelheid Egberts die je per keer kan verdragen. 

Egberts dood is in de kunstwereld niet onopgemerkt gebleven, maar veel is er niet meer over hem gezegd. Het is gegaan zoals heel zijn artistieke leven ging. Alles gedaan, alles bereikt, maar in bescheiden mate. Een van de grote Rotterdamse kunstprijzen is hem nooit toegekend, maar hij is wel genomineerd, voor de Dolf Henkes Prijs, nota bene pas in 2010, hij was de zestig al voorbij. Ik denk dat zijn werk te conservatief was om veel succes te kennen en hij zich net te veel buiten de tijd en het circuit bevond. Zijn politieke voorkeur zal vermoedelijk ook niet behulpzaam zijn geweest bij de ontmoetingen met curatoren.

In haar in memoriam in NRC Handelsblad beschrijft Sandra Smets een recent atelierbezoek. Ze maakt in vriendelijke woorden duidelijk dat Egberts in de gesprekken niet heel erg anders klonk dan in zijn blog en sprak over een wereld die te vol was geraakt maar niettemin maar door wilde blijven groeien, gewoon omdat ‘mensen hun domme dingen rechtvaardigen door ermee door te gaan’. Zijn blik op de bij het artikel geplaatste foto mag vriendelijk en monter zijn, zijn levensvisie was dat duidelijk niet. Hij was een teleurgesteld man die gruwde van wat hij om zich heen zag gebeuren.

Misschien is het leerzaam meer op zijn blog te gaan lezen, om beter te begrijpen hoe deze kunstenaar dacht en om wellicht beter te begrijpen hoe andere hedendaagse conservatieven denken. Maar liever kijk ik nog eens naar zijn tekeningen en schilderijen. Op zijn website staat een deel van zijn oeuvre afgebeeld en ik merk dat meerdere werken zich in mijn herinnering hebben vastgezet. Het zijn oude bekenden geworden die, hoewel ik ze niet vaak heb teruggezien, mijn persoonlijke kunstgeschiedenis zijn gaan inkleuren.

Op zijn website ontdek ik ook dat Egberts zich als kunstenaar is blijven ontwikkelen, binnen dat donkere repertoire. Tot zijn latere werken die ook nog zijn geëxposeerd behoren aarden schilderijen die als modderige doodskisten uit de grond zijn opgegraven. Ze lijken een morbide viering van de dood van de schilderkunst te zijn – of gaat het over haar wederopstanding? Ik kijk, als ik dan toch mag kiezen, liever naar het wat vroegere werk, dat zachter is en waar ik, naïeveling, nog een sprankje hoop in meen ontdekken. Ik zie zowaar een luisterend oor. 

Werk van Otto Egberts uit de tweede helft van de jaren negentig, afbeelding afkomstig van zijn website

Domeniek Ruyters

is hoofdredacteur van Metropolis M

Recente artikelen