metropolis m

Winnie Maas wordt geïnterviewd, op de achtergrond zijn de eerste spiegelende platen  op de wand van het Depot aangebracht

Museumdepots zijn doorgaans gevestigd in goedbewaakte anonieme bedrijfspanden aan de rand van de stad, maar Museum Boijmans Van Beuningen gaat het anders doen en bouwt een (relatief duur) openbaar depot midden in de stad. Waarom eigenlijk? 

Het is afgelopen maandag tijdens de speciale persbijeenkomst in het nog in aanbouw zijnde Depot Boijmans Van Beuningen (beter bekend onder zijn voormalige naam van Het Collectiegebouw) een ochtend van getallen. De ruim 151.000 kunstwerken tellende collectie van Museum Boijmans Van Beuningen gaat vanaf 2021 onderdak krijgen in een 36.5 meter hoog nieuw depot. Zes etages (of zijn het er nu vijf, zoals mij werd gezegd toen ik het nog eens vroeg aan een medewerker van het museum, nadat ik er zelf zeven had geteld op de ontwerptekening) bieden bij elkaar een opslagcapaciteit van ruim 15.000 vierkante meter in meerdere compartimenten met elk eigen klimatologische omstandigheden. Er komt een groot entreegebied (aan de museumzijde), naar een ontwerp van John Körmeling, grote expositieruimtes (op elke etage een), meerdere restauratieateliers, wetenschappelijke afdelingen en een dakrestaurant met grote tuin (de tientallen berken die op het dak komen te staan, als continuering van de omliggende beplanting in het park maar dan dertig meter hoger, worden momenteel al gekweekt). Het depot wordt toegankelijk gemaakt via meerdere etages overbruggende trappen in het alle etages verbindende en voor het functioneren van dit depot zo cruciale atrium. In aanvulling op de tentoonstellingsruimtes zullen in de trapruimte grote vitrines worden opgehangen, die op eigen manier de collectie gaan ontsluiten.

Er zijn diverse speciale kunstprojecten in de maak, waaronder genoemde vitrines van Marieke van Diemen en het entreegebied van John Körmeling. Ontwerpbureau Concrete ontwerpt het dakrestaurant en Pipilotti Rist heeft een lichtontwerp voor de omgeving ontworpen. Rists ontwerp kan pas worden uitgevoerd als er voldoende sponsoring wordt binnengehaald via de individueel te sponsoren spiegelpanelen, waar het gebouw mee bekleed wordt. De totale gewenste opbrengst is tien miljoen euro, ofwel duizend euro per spiegelpaneel. 

Depot Boijmans Van Beuningen in opbouw, vanaf museumzijde

Bouwtekening die in de bouwkeet aan de muur hing

Lief bolletje

Tijdens de speciale bijeenkomst, voorafgaand aan een bezoek aan de bouwlocatie, vertelt architect Winnie Maas van MVRDV over de ontstaansgeschiedenis van wat hij vertederend een ‘lief bolletje’ noemt. Hij stelt het gebouw voor als de nieuwe speler in het gebied, het museumpark waar meerdere culturele instituten al aan gevestigd zijn, naast een ziekenhuis en het voormalige hoofdkantoor van Unilever. Anders dan de mopperende directeuren van de omliggende instellingen die zich het vrije zicht op het park ontnomen zien worden, ziet Maas het depot niet als een sta-in-de-weg, maar als een even opvallend als onopvallend gebouw. Het mag eruitspringen door zijn ontwerp, vooral vanwege de spiegelwand, maar het is eveneens bescheiden dankzij diezelfde spiegelwand, die erop gericht is juist de andere musea in hun eigen omgeving te tonen, althans zo doet Maas het tijdens deze presentatie voorkomen.

Daartegenover staat dan weer dat het gebouw zich nogal onbescheiden over de rooilijn van de straat begeeft, zodat het zich als het ware voor het Boijmans zelf dringt, om zich al van verre, vanaf de Witte de Withstraat, zichtbaar te weten. Maas legt uit dat het gebouw werkt als een spionnetje, waarmee je door de bolling van de spiegelwand om de hoek kunt kijken, meerdere kanten op, en zo het park en de daaraanliggende gebouwen van verre al zichtbaar maakt. Zoals je – hij vertelt het als grappige anekdote – dankzij de bolling straks tijdens de opening ook de koning, mocht die komen opdraven, de openingshandeling ziet verrichten. Door de bolle spiegel wordt hij straks als het ware boven de meute uitgetild, net als jijzelf, als je daar op de achterste rij staat te luisteren.

Dit gebouw, zo wordt hier wel duidelijk, moeten wij leren begrijpen als architectonisch panopticum, dat als een vreemde grote glimmende kogel aan de rand van het park is gedropt en als een axis mundi het hele Museumpark en zijn omgeving absorbeert en licht vervormd weerkaatst. Maas houdt het zelf tijdens zijn presentatie bescheiden bij ‘een dialoog’ tussen gebouwen als het gaat over de manier waarop het gebouw bezig is zijn plek te zoeken. Maar ik zie vooral een overambitieuze representatie van hoe deze museumcollectie van 151.000 werken zich graag ziet als omvangrijke en complexe vertegenwoordiging van eeuwen doorkruisende kunstgeschiedenis uit de hele wereld. Het bouwprogramma spiegelt in die zin de missie van het pand.

Maas legt uit hoezeer het gebouw ontworpen is op presence. Dit is een letterlijk en figuurlijk stevig gebouw Ik hoor hem spreken over het enorme gewicht dat het moet dragen, niet alleen van zichzelf als depotgebouw, maar ook vanwege de daar gestapelde kunst en de voor het behoud noodzakelijke klimatologische installaties. En over het feit dat het de collectie letterlijk boven het maaiveld tilt, om droog te houden (water uit de omliggende buurten stroomt kennelijk hiernaartoe tijdens regenbuien). Maar bij al deze functionaliteit toont dit ‘lieve bolletje’ zich vooral een gebouw dat het uitschreeuwt iconisch te willen worden, een architectonische marker van belang in ‘de stad die bezig is grote stad’ te worden, zoals Maas de ambitie van de gemeente beschrijft.  

Ik moet denken aan het Groninger Museum, waar het depot in een gouden toren boven de ingang van de museumzalen rust en zijn schat toont aan de stad, letterlijk boven het water uit. Maar waar dat depot aan een vesting appeleert, met ophaalbrug, en dus ook afstand en geslotenheid communiceert, wordt in Rotterdam het tegenovergestelde overgebracht. Dit gebouw met zijn spiegelende huid simuleert totale transparantie, alsof je er dwars doorheen kunt kijken. Het laat je zelfs meer van de omgeving zien dan het blote oog gewend is. Je ziet wat er voor je, achter je en, om de hoek, naast je gebeurt. 

Dit gebouw, zo wordt hier wel duidelijk, moeten wij leren begrijpen als architectonisch panopticum, dat als een vreemde grote glimmende kogel aan de rand van het park is gedropt en als een axis mundi het hele Museumpark en zijn omgeving absorbeert en spiegelt

'Om de hoek kijken'op de bolle spiegelwand naar het museum

Particulier-publieke samenwerking

De totale investering bedraagt 85,5 miljoen euro. De stichting De Verre Bergen draagt 27,6 miljoen euro bij aan de special opgerichte Stichting Collectiegebouw, waarin verder het museum en de gemeente participeren. De gemeente Rotterdam betaalt ook nog 2,5 miljoen bij aan de exploitatie van het gebouw. Het museum gaat daarnaast uit van jaarlijks 120.000 betalende bezoekers die op verzoek ook een thematour door de depotruimtes kunnen maken. 

Tot de exploitatie behoort ook de opbrengst uit commerciële verhuur van een deel van te verhuren depotruimte, waar externe huurders, zowel particulieren als bedrijven, hun kunst hun bezit kunnen onderbrengen. 1900 vierkante meter op het totaal 15.000 vierkante meter is bestemd voor deze privédoeleinden. Het is deels een commerciële activiteit van het museum, om de exploitatie rendabel te houden, maar toch vooral, begrijp ik als ik directeur Sjarel Ex ernaar vraag, een poging de banden met particuliere verzamelaars aan te halen. Museum Boijmans Van Beuningen is een product van het particulier initiatief, al sinds zijn oprichting. Ex vertelt dat het museum die relatie tot op heden koestert, aan de hand van een groep van zo’n dertig/veertig verzamelaars die momenteel op allerlei manieren aan de collectie bijdragen. De openstelling van het depot voor de particulier ligt in het verlengde van dit beleid. De eerste grote huurder heeft zich intussen al aangemeld: KPN brengt vanaf 2021 hun complete bedrijfscollectie in het depot onder.

Over de finesses van deze particulier-publieke samenwerking, de precieze inhoud en consequentie ervan, wordt deze ochtend niet lang doorgesproken. Maar als ik later hoor dat het depot al aardig gevuld raakt en er dus op termijn ruimtetekort dreigt, wordt heel voorzichtig aangegeven dat die 1900 vierkante meter voor de particuliere verzamelaar, als de nood aan de man komt en er toch onverhoopt meer opslag voor het museum nodig zou zijn, toch weer voor het museum zelf beschikbaar komt (aan het einde van de vijfjaarlijke contractduur). First things first, zo lijkt. Het aandeel van de particulier zit hem per saldo vooral in de fors donerende en meebeslissende stichting De Grote Bergen en niet in de verhuur van een deel van het depot. Deze vrij bescheiden commerciële exploitatie lijkt toch meer een uitnodiging tot een nauwere verbintenis tussen het museum en de particulier dan de verbintenis zelf.

Wat zegt dit initiatief over het museum in de huidige tijd?

Een van de lange trappen in het atrium

Waarom openbaar?

Deze eerste kennismaking met het gebouw is vooral gewijd aan het gebouw als bouwwerk in al zijn architectonische complexiteit (met voor de ongeoefende bezoeker als ik veel grof beton, akelig wiebelende houten hekjes op grote hoogte en gevaarlijk uit de grond stekende schroeven waarover je lelijk kunt struikelen – ik ben blij dat de geleende werkschoenen stevige neuzen hebben). Hoe leuk het bezoek aan de bouwlocatie ook is, ik raak vooral geboeid door het achterliggende verhaal: het doel van dit depotgebouw in al zijn openbaarheid. Wat zegt dit initiatief over het museum in de huidige tijd?

Ex heeft een missie. Als ik met hem praat noemt hij het depot ‘radicaal’. Hij wil de functie van het depot opnieuw uitvinden en educatief ontsluiten en hij doet dat niet zonder reden. Doorgaans is slechts 8% van de museumcollectie zichtbaar voor het publiek; hier in dit depot is dat in potentie 99% (afgezien van 1% bewaking). Het depot draagt in zich de suggestie van volledige zichtbaarheid, niet alleen in zijn architectuur, maar ook in zijn functioneren als publiek toegankelijke opslag. Het is een viering van totale transparantie, ook al is het tegelijkertijd evenzeer een niet gemakkelijk te veroveren burcht of bunker.

Ex heeft het ook over het depot als ‘de keuken’ van het museum, in een persbericht wordt gesproken van ‘machinekamer’, waarmee het publiek dus het spreekwoordelijke kijkje in de keuken wordt gegund. Er lijkt, als ik tussen de regels lees, ook enige noodzaak in het spel. De openbaarheid is een strategische keuze, want collectioneren voor het depot is onder musea tegelijkertijd een dagelijkse realiteit en een steeds groter taboe aan het worden. Schenkende verzamelaars eisen zichbaarheid voor hun geschonken kunst (het Boijmans moet bijvoorbeeld een Eliasson elke paar jaar aan het publiek laten zien, in het Stedelijk heeft Borgmann voor zijn schenking regelmatige zichtbaarheid geëist en gekregen), die musea doorgaans liever niet toezeggen om zichzelf voldoende handelingsvrijheid te kunnen geven, ook in de loop der tijd als de kijk op bepaalde collectieonderdelen ongetwijfeld zal gaan veranderen. Dit depot lijkt daarin een slimme tussenoplossing te bieden, halfweg tussen de geslotenheid van het reguliere depot en de openbare museumzaal in. Het is een manier om een collectie die met 151.000 stuks letterlijk volkomen onhandelbaar groot geworden is toch zichtbaar te houden, ook voor veeleisende schenkers. Zodat het museum ‘levend’ kan blijven, zoals Ex het noemt.

Of die nieuwe zichtbaarheid echt veel gaat veranderen aan de publieke perceptie van het museum moet zich gaan bewijzen en is voor de staf (lees ik in het speciale magazine) ook nog heel spannend. Natuurlijk zal de bezoeker niet alles uit de collectie in detail kunnen gaan aanschouwen, maar de mogelijkheid is in principe aanwezig en de geboden (digitale) informatie wordt zelfs zeer toegankelijk. Via een aparte website en speciale apps kun je straks, over twee jaar, de informatie over elk werk makkelijk raadplegen op de eigen telefoon. 

Het publiekelijk uitdragen van de suggestie van totale zichtbaarheid van iets dat eigenlijk onmogelijk totaal zichtbaar kan zijn, lijkt de beslissende reden waarom het Depot Boijmans Van Beuningen centraal gevestigd wordt in het museumpark en niet anoniem aan de rand van de stad, zoals het geval bij veruit de meeste museumdepots. Dit gebouw wil de collectie voorstellen als een actief centrum van aandacht, openbaar en zonder aanziens des kunstwerks, van het eerste tot het laatste bezit (in het speciaal uitgegeven magazine wordt een schilderijtje voorgesteld dat behoort tot de favorieten van de conservator oude kunst maar dat, omdat het zo klein is, nooit te zien is op zaal. Straks in het depot wel, klinkt het enthousiast). Het stelt de collectie voor als spiegel van de stad en de wereld, als een ultiem democratisch gebaar, en als een plaats die het waard is om aan te schenken, om zo het museum met zijn enorme collectie ook in de toekomst door te kunnen laten functioneren.

In een tijd waarin musea zich maar al te vaak laten opjagen door een dolgedraaide entertainmentsindustrie, moeten de wetenschappelijke taken met enige nadruk verdedigd worden en voor het voetlicht gebracht

Elke expositieruimte heeft eigen raam

Toekomstige zaal

Uitzicht museumzijde

Krijgt het depot een voorbeeldfunctie?

Aan het Depot zit ook een andere kant, omdat collectioneren met alle wetenschappelijke activiteit daaromheen nu eenmaal de core business van het museum is die tegelijkertijd enorm onder druk staat. Terwijl het te renoveren museumgebouw van Boijmans Van Beuningen stilaan op weg gaat een kunsthal te worden in een opgeschoond complex van zalen en presentatieruimtes, van horeca en auditorium, spiegelt het depot zich eerder aan het tegenovergelegen Het Nieuwe Instituut, dat zijn collectie in een horizontale ’toren’ al langer nadrukkelijk aan de stad presenteert en in zijn opereren voortdurend zijn archieffunctie benadrukt en ter discussie stelt. In een tijd waarin musea zich maar al te vaak laten opjagen door een dolgedraaide entertainmentsindustrie, moeten de wetenschappelijke taken met enige nadruk verdedigd worden. Opdat de politiek en de particuliere verzamelaar maar niet gaan denken dat een museum ook museum kan zijn zonder de geldverslindende verzameling die toch niet zichtbaar is.

Het publiek maken van het depot van het Boijmans is daarom niet alleen een radicale keuze maar ook een politieke keuze, die wel eens leidend kan worden in de actuele museumdiscussie. In musea wordt al vanaf de jaren zeventig gewerkt aan een meer opzichtige openbaarmaking van hun wetenschappelijke natuur, om een tegenwicht te bieden tegen de snel gegroeide opvatting van het museum als een publiekverslaafd centrum van kunstvermaak. Het Centre Pompidou is daar lange tijd maatgevend geweest, met zijn paring van populaire functies aan die van het museum als bibliotheek en kenniscentrum. Het zou zomaar kunnen dat het publieke Depot Boijmans Van Beuningen met zijn typische en nog nader uit te werken koppeling van vertonings- en behoudsagenda, zijn uitgedragen zichtbaarheid en educatieve bemiddeling, een nieuw sterk symbolisch geladen voorbeeld stelt voor het toekomstbestendige museum in de eenentwintigste eeuw. In Korea is men daar intussen al van overtuigd. Er zijn al delegaties in het Rotterdamse depot in aanbouw op bezoek geweest om straks naar Rotterdams voorbeeld eigen publieke depots bij de musea te gaan bouwen.

Domeniek Ruyters

is hoofdredacteur van Metropolis M

Recente artikelen