metropolis m

Tout tentoonstellingen ontwerpend Nederland kwam bijeen op een expert meeting in het Centraal Museum om te praten over de te nemen hordes bij een goed tentoonstellingsontwerp.

‘Stylisten’, ‘verhalenvertellers’, ‘scenografen’, ‘vertalers’: de groep samengekomen mensen bij de expertmeeting in het Centraal Museum Utrecht laat zich niet zo makkelijk vangen. ‘Vormgevers’ zijn ze in ieder geval niet. Want, zo lijkt iedereen met elkaar eens, het vak dat hier besproken wordt en dat velen in de zaal dagelijks beoefenen reikt verder dan het vormgeven van een al bestaand concept, of ‘het bepalen van de kleur van de tentoonstellingswanden’.

Hoe die gedeelde praktijk dan wél te noemen, wordt tijdens de bijeenkomst in verschillende presentaties met aanstekelijk enthousiasme onderzocht. Uiteindelijk lijkt een omschrijving van deze praktijk als het ontwerpen van een tentoonstelling meer recht te doen aan hoe men het werkproces ervaart. Een rol als ontwerper impliceert namelijk meer betrokkenheid bij het project, meer vertrouwen en vrijheid hierin vanuit het museum, en tenslotte vooral een grotere mate van auteurschap.

Maar wat voor ‘auteur’ ben je als tentoonstellingsontwerper? In ieder geval een met een blik vooruit, die steeds in moet schatten hoe zaalteksten gelezen worden, hoe routes bewandeld worden en hoe kunstwerken bekeken worden. Daarnaast ook een die continu in dialoog is met vele andere stemmen: zo zijn er natuurlijk de tentoongestelde werken of objecten, de curator of conservator hiervan en ook de zaal waarin de tentoonstelling plaatsvindt. De vraag hoe je tot dit geheel te verhouden, komt vandaag in verschillende gedaantes terug. Ontwerper en eerste spreker van de dag Maarten Spruyt stelt ‘m als volgt: ‘Ga je kunst overheersen of niet?’

Parallel aan deze meer zoekende vragen, komt een grote hoeveelheid praktische kwesties naar voren waar tentoonstellingsontwerpers in hun proces mee te maken krijgen. Hoe om te gaan met opdrachtgevers bijvoorbeeld, met een klein of afwezig budget of met de toenemende vraag om educatieve elementen in een tentoonstelling. Het is die verscheidenheid van onderwerpen wat de bijeenkomst tot zo’n leuke, inspirerende dag maakt. Voor mijzelf, maar vooral voor de aanwezige tentoonstellingsontwerpers. De dag dient namelijk in de eerste plaats als ‘uitwisseling onder elkaar’, aldus Bart Rutten, initiatiefnemer van de expert meeting. Als artistiek directeur van het Centraal Museum ziet hij geregeld hoe dezelfde dwingende ruimtes van een museum, in het geval van het Centraal Museum ‘lange, uitgerekte stallen’, getransformeerd worden tot heel nieuwe ruimtes. Om hier aandacht aan te besteden beweegt vandaag de vraag ‘wat’ er tentoongesteld wordt een beetje naar de achtergrond, om de vraag ‘hoe’ dit gebeurt volop de ruimte te geven.

Maarten Spruyt trapt af met een presentatie van zijn werk in vogelvlucht. Vanuit een achtergrond in mode en styling is hij nu al lange tijd actief als tentoonstellingsontwerper. ‘Meer is meer’, verkondigt hij, en de volle overtuiging waarmee hij dat credo in zijn werk tot uitvoering brengt is door een recensent ooit wel eens omschreven als ‘kraaiend van plezier’. Dat plezier spat ook van zijn presentatie af, waarin hij snelle inzichten biedt in zijn associatieve manier van werken. Zo laat hij zien hoe bepaalde fotografische uitsneden poppenbenen tot leven kunnen laten komen, en hoe je door een kast vol te proppen met historische kledingstukken een beeld kan creëren dat lijkt op ‘zo’n beslagen ruit uit een Charles Dickens film’. Ook zijn omgang met de meer praktische kwesties (lees: lelijke exitbordjes, onhandig geplaatste uitgangen en een enorme toeloop kletsende bezoekers) is tekenend. Zo zette hij de vaak wat irritante reflecties in museumglas voor een tentoonstellingsontwerp in het Kröller-Müller Museum om in iets nieuws. Hij gebruikte foto’s van zulke reflecties van bomen in de ramen van het museum als materiaal om vitrines en bankjes mee te bekleden. Zulke ingrepen getuigen van een vormende, eerder dan een vormgevende geest.

Na Spruyt is Afaina de Jong aan de beurt, wiens studio AFARAI zich bevindt op het grensvlak van kunst en architectuur. Ze omschrijft haar praktijk als kritisch en feministisch, gericht op underground culture. In vergelijking met andere sprekers is ze nog niet zo lang actief in het veld. Juist hierdoor is haar frisse blik op wat ze een nog vaak ‘universele, heteronormatieve en patriarchale’ museumcultuur noemt, overtuigend. Haar affiniteit met architectuur komt naar voren in hoe ze in haar ontwerpen met schaal, transparantie en perspectief speelt. De presentatie maakt bovendien nog maar eens duidelijk dat–mede doordat er in Nederland geen specifieke opleiding tot tentoonstellingsontwerper is-, ontwerpers vaak vanuit heel verschillende achtergronden zoals mode, architectuur of grafisch ontwerp in het vak terechtkomen.

Van die laatste categorie is ‘boekenmaker’ (expliciet geen ‘vormgever’) Irma Boom een sprekend voorbeeld. Voor het Rijksmuseum heeft zij het afgelopen jaar zowel de tentoonstelling zelf als de bijbehorende catalogus van Alle Rembrandts ontworpen. Die twee ontwerpprocessen verschillen eigenlijk niet zo veel van elkaar, vertelt ze. Allebei bestaan ze uit het samenstellen van materiaal in een bepaalde sequentie. Een boek is in feite al een tentoonstelling, en bij het ontwerpen van tentoonstellingszalen komen vragen naar voren die zich ook bij het ontwerpen van een boek voordoen. Taal speelt bijvoorbeeld ook hier een prominente rol: in zaalteksten, die voor Boom het liefst kort, krachtig, en onder de werken geplaatst worden, en titels. Zo’n titel kan nog wel eens een misser zijn, zegt ze. Alle Rembrandts had ze veel liever vervangen gezien door Rembrandt. Ook in de fysieke opstelling klinkt haar achtergrond door: tijdens de tentoonstelling knikten de muren van het Rijksmuseum als een boek dat opengeslagen wordt.

Na afloop vraagt Spruyt haar of ze niet moeite heeft met museumafdelingen zoals die van communicatie en educatie, en de verzoeken waarmee die vaak ‘ineens’ op de proppen komen. De tentoonstelling moet bijvoorbeeld plotseling veel interactiever worden, of er is opeens noodzaak aan een ‘selfie-hok’. Uit zowel gelach en soms milde verontwaardiging uit de zaal blijkt dat hij de vinger op een zere plek legt. Het gevaar van die veelheid aan afdelingen is volgens Boom het gevaar van een compromis, en dat is ‘het slechtste wat je kunt maken’. Vanuit de zaal klinkt het tegengeluid dat niet zozeer een verzoek van een afdeling als educatie het probleem vormt, maar eerder een te late communicatie van zo’n verzoek. In plaats van ‘ineens’ een roep vanuit een afdeling te horen, zou die vanaf het begin al uitgesproken moeten worden naar de ontwerper.

[blockquote]Goede tijdsplanning, of het gebrek hieraan, is een terugkerend onderwerp. Ben je als ontwerper vanaf het begin betrokken of word je, zoals blijkbaar nog vaak gebeurt, twee weken van tevoren ingevlogen voor een snel ontwerp?

Tom Postma, foto Kaka Lee, courtesy Centraal Museum

Goede tijdsplanning, of het gebrek hieraan, is een terugkerend onderwerp. Ben je als ontwerper vanaf het begin betrokken of word je, zoals blijkbaar nog vaak gebeurt, twee weken van tevoren ingevlogen voor een snel ontwerp? Het duo DeVrijerVanDongen heeft ervaring met beide. Voordeel van een langdurige, goed geplande samenwerking is wat hen betreft dat je je veel meer kunt verdiepen in het verhaal dat een tentoonstelling wil vertellen. Zo wordt iets als educatie vanaf het begin een integraal onderwerp in het proces, en wordt vormgeven inderdaad eerder ontwerpen: een zoektocht naar de essentie van een tentoonstelling, waarbij intensief samengewerkt wordt met alle partijen.

Na dit viertal presentaties verspreidt iedereen zich over drie zalen, waarbinnen steeds vier kleinere presentaties worden gegeven. Ik luister onder andere Jelena Stefanović van Studio OTW, wier presentatie vanuit de zaal een vraag oproept die al eerder is gesteld: hoe zorg je dat je tentoonstellingsontwerp het museumgebouw of kunstwerk niet overschreeuwt? Stefanović antwoordt dat haar ontwerp niet zozeer in dienst van de kunst staat, maar eerder in dienst van het verhaal dat ze wil vertellen.

Tom Postma lijkt zich vervolgens met zijn presentatie tegen de algehele tendens van de dag in te bewegen. Waar de tentoonstellingsontwerper gedurende de dag steeds meer naar voren treedt als autonoom verhalenverteller, stelt hij zich expliciet in dienst van de kunst, om te vermijden dat die kunst ‘weggemoffeld wordt onder de belevenis’. Het blijft zoeken naar de rol van de tentoonstellingsontwerper. Mogelijk biedt Stefanović’ visie op de ontwerper als ‘vertaler’ een uitweg: de ontwerper als iemand die tussen curator, werk en publiek in staat en een ruimtelijke communicatie daartussen mogelijk maakt. Mét eigen interpretatieslag.

Maarten Meevis verrast tenslotte met een presentatie waarin hij geen werk van zijn eigen studio Kinkhorn, maar een reeks referentiebeelden -foto’s van andere tentoonstellingen en kunstwerken- laat zien. Hij verlegt zo nog explicieter dan anderen de focus van eigen praktijk naar de meer algemene relatie tussen opdrachtgever en ontwerper. ‘Foute trends’ binnen die verhouding zijn bijvoorbeeld opdrachtgevers die te veel of te uiteenlopende doelgroepen tegelijkertijd willen aanspreken, of die inderdaad de tentoonstellingsontwerper er last-minute bij halen om een concept vorm te geven dat er al ligt. De meest prominente ‘goede ontwikkeling’ is het gegeven dat ontwerpers steeds vaker een vergoeding krijgen voor hun pitch, mede ten gevolge van een manifest dat acht jaar geleden door een aantal musea is ondertekend. In plaats van de kern van je praktijk, namelijk ontwerpvoorstellen maken, gratis weg te moeten geven word je er nu voor betaald en gewaardeerd.

De meest prominente ‘goede ontwikkeling’ is het gegeven dat ontwerpers steeds vaker een vergoeding krijgen voor hun pitch, mede ten gevolge van een manifest dat acht jaar geleden door een aantal musea is ondertekend

Bart Rutten in gesprek met Jeroen Luttikhuis, Barend Verheijen, Afaina de Jong, Jody van Dongen, Joana Ozorio de Almeida Meroz, foto Kaka Lee, courtesy Centraal Museum

De dag sluit af met een discussie waar naast de eerder genoemde Afaina de Jong en Jody van Dongen ook universitair docent Joana Ozorio de Almeida Meroz en ontwerpers Jeroen Luttikhuis en Barend Verheijen aanschuiven. Naast onderwerpen als typecasting: het routineus gevraagd worden voor eenzelfde soort tentoonstellingen en de onmogelijkheid één soort ontwerper aan te wijzen, wordt vooral nog maar eens even goed het woord ‘vormgever’ ‘eruit geflikkerd’.

Hoe dan als tentoonstellingsontwerper wél een midden te vinden tussen weergave van een object als object, en het ingrijpen in die weergave met een eigen verhaal, blijft een open vraag die ik elk van de vandaag naar voren getreden ontwerpers toevertrouw.

Expert meeting tentoonstellingsontwerpers, Centraal Museum, 15.11.2019

Marsha Bruinen

is webredacteur bij Metropolis M

Recente artikelen