metropolis m

Opening blueprint, 01.06-27.08.2017, TENT Rotterdam (foto Aad Hoogendoorn) 

Kunstinstellingen in grote steden voelen een toenemende druk een meer cultureel divers publiek bij hun activiteiten te betrekken. In de Witte de Withstraat zijn TENT, Witte de With en Showroom al volop bezig hun programma’s om te vormen. Manus Groenen ging met de drie in gesprek over hun ervaringen en ambities.

De Rotterdamse bevolking bestaat momenteel voor meer dan de helft uit personen met een eerste, tweede of derde generatie migratieachtergrond, daarbij hebben steeds meer Rotterdammers een gemengde culturele achtergrond. Dat maakt Rotterdam tot een ‘majority-minority city’, oftewel een stad waar de meerderheid behoort tot een minderheid. Daarbij is Rotterdam ook een jonge stad, met als belangrijk aandeel die derde generatie; volgens het CBS is deze groep vrijwel volledig jonger dan 25 jaar. Ondanks deze demografische verschuivingen constateerde de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur (RRKC) dat maar een klein deel van de gesubsidieerde Cultuurplaninstellingen erin slaagt om een publiek te bereiken dat de Rotterdamse samenleving weerspiegelt.

Voor zwarte en jonge makers van kleur is de diversiteit van de stad een alledaagse realiteit die ze nauwelijks gerepresenteerd zien in gevestigde instellingen; ze herkennen zich te weinig in de programma’s en krijgen er zelf geen podium. Na aanhoudende druk van deze ‘urban scene’ op de gemeente voerde het RRKC een onderzoek uit, waaruit bleek dat er een kloof is ontstaan tussen de formele gesubsidieerde sector en de niet-gesubsidieerde informele sector – die ondertussen eigen initiatieven zijn gestart. De overheid zet de komende subsidieperiode steviger in op inclusiviteit en culturele diversiteit. Hopelijk betekent dat meer fysieke en financiële ruimte voor de nieuwe generatie zelf, maar de noodzaak voor meer diversiteit wordt ondertussen ook binnen de huidige Cultuurplaninstellingen steeds meer gevoeld.

            De Witte de Withstraat ligt in het centrum van de stad en huisvest drie presentatieplekken voor eigentijdse beeldende kunst: TENT, Witte de With Centrum voor Hedendaagse Kunst en MAMA. De toegenomen aandacht bij deze instellingen voor de cultuurbeleving en uitingen van een cultureel diverse groep jonge Rotterdammers is opvallend en wordt hier uitgelicht als een pars pro toto voor de verschuivingen in interesse bij alle Rotterdamse instituten. Er wordt in de instellingen aan deze straat hard gewerkt aan het verkleinen van de afstand tussen beide werelden en deze jongeren raken steeds meer bij de instellingen betrokken. ‘Ze zijn overal en timmeren keihard aan de weg en zijn bezig de culturele sector van de toekomst vorm te geven. Daar kun je onderdeel van zijn, of niet’, aldus Anke Bangma, artistiek leider van TENT.

TENT richt zich van oorsprong op de stedelijke cultuur van Rotterdam en zoekt al lang naar manieren om aan te sluiten bij de diversiteit aan culturele uitingen in de stad. Zo ging TENT van 2015-2017 een samenwerking aan met het Rotterdamse Zomercarnaval om in een Afro-Caraïbisch referentiekader te stappen en om de kaders van het instituut en de kunstopvatting die er heerst op te rekken. Bangma: ‘Elk project zocht naar een kruispunt tussen verschillende referentiekaders, geschiedenissen, het hier en nu in deze stad en de artistieke keuzes van betrokkenen. Wat je zag gebeuren is dat beeldende kunst daar een deel in had, maar dat de grenzen met choreografie, mode, muziek en performance vervaagden. Van daaruit was de volgende vraag: hoe maken we een beweging terug? Hoe nemen we deze ervaringen mee in de programmering? De connectie tussen beeldende kunst en andere uitingsvormen, inclusief andere referentiekaders, is gebleven in een groot deel van de programmering.’

Een van de andere manieren om nieuwe perspectieven binnen te krijgen was voor TENT het aannemen van een nieuwe programmamaker: Gyonne Goedhoop. ‘Diversiteit of inclusiviteit is geen onderdeel van een strategie of missie, het is voor mij een geleefde alledaagse ervaring’, vertelt Goedhoop. ‘Die belichaming hebben in een instelling zoals TENT, is het begin van de verandering om inclusiviteit ook van binnenuit te kunnen inzetten voor de langere termijn.’ Haar eerste publieksprogramma bij TENT draait om de persoonlijke perspectieven van een groep makers die vanuit verschillende intersectionaliteiten opereert. Ze haakte in op een behoefte aan het delen van levensverhalen en levenskennis, als tegengewicht aan de gecanoniseerde vormen van kennis die soms niet toereikend zijn. ‘Misschien was het eerder te kwetsbaar om ervaringen te delen buiten de eigen groep, maar nu is er behoefte aan het delen van verhalen en geschiedenissen vanuit de eigen zoektocht. Dan is het interessant om te denken, kan dat hier? Hoe kunnen we leren om andere  nieuwe makers ook welkom te heten en welke vormen passen daar dan bij?’

Bij TENT werken de ervaringen van de afgelopen jaren duidelijk door in het tentoonstellingsprogramma, waarin steeds vaker een verscheidenheid aan geschiedenissen, perspectieven en culturele uitingen met wortels in stedelijke cultuur samengebracht worden. Een geslaagd voorbeeld daarvan is BLUEPRINT: Whose Urban Appropriation Is This? in 2017. Het collectief Metro54 organiseerde bij TENT een multidisciplinaire groepstentoonstelling en publieksprogrammering over de relatie tussen straatcultuur en architectuur en wist daarmee een breed en jong publiek aan te spreken. Ook de huidige tentoonstelling No You Won’t Be Naming No Buildings After Me van gastcurator Vincent van Velsen beweegt op gelijksoortige kruispunten van perspectieven en uitingsvormen om te onderzoeken hoe herinnering en geschiedenis kan worden belichaamd.

Opening van MELLY, de nieuwe ruimte op de benedenverdieping van Witte de With Centrum voor Hedendaagse Kunst op zondag 7 april 2019. Fotograaf: Aad Hoogendoorn.

Het programma van buurinstelling Witte de With is altijd meer internationaal georiënteerd geweest dan dat van TENT.  Witte de With deed belangrijk werk in een lokale context, door andere lokaliteiten binnen te halen, aldus de huidige directeur Sofía Hernández Chong Cuy. Maar Wendelien van Oldenborghs Cinema Olanda: Platform in 2017 heeft ervoor gezorgd dat de discussie rond inclusie ook hier in een stroomversnelling is geraakt. Sindsdien is de instelling bezig om ook een jong en lokaal geluid bij te betrekken en met het aantreden van Hernández Chong Cuy staat inclusiviteit nog hoger op de agenda. De instelling lijkt pas kort bezig om daar ook een jong en Rotterdams geluid bij te betrekken, maar bij de directeur staat inclusiviteit hoog op de agenda. Er is recent met dit doel ook een nieuwe programmamaker aan het team toegevoegd: Jessy Koeiman. Koeiman startte met het organiseren van een reeks Sessions in de nieuwe ontvangstruimte, waarin een breder spectrum aan artistieke productie de ruimte krijgt. ‘Het eerste dat ik gedaan heb toen ik hier begon, was het introduceren van andere kunstvormen, die veel meer mensen aanspreken om te komen kijken, luisteren en om überhaupt binnen te komen.’ De Sessions zijn, in de woorden van de Hernández Chong Cuy, ‘filosofisch verbonden’ met het tentoonstellingsprogramma, ‘maar de diverse ervaringen van de deelnemers leiden tot andere talen en vormen van kennis.’ Koeiman: ‘We willen de inhoud zoveel mogelijk openbreken en toegankelijk maken.’

Het belangrijkste doel van de educatie- en publieksprogramma’s van Goedhoop en Koeiman is het in vraag stellen van de (institutionele) ruimte om zo een veilige, gastvrije en inspirerende omgeving te scheppen waarin iedereen zich welkom, gezien en gehoord voelt. Tegelijkertijd is het doel ook om te leren van de gasten, de deelnemers en het publiek en de bevindingen door te laten werken in de gehele organisatie. Onderdeel van Koeimans activiteiten is een traject voor Collective Learning, waarin een cultureel diverse groep jongeren een professionaliseringstraject volgt, maar waarin ze ook meedenken over de toekomst van het instituut. Zo werd een nieuwe identiteit en naam (het is MELLY geworden) voor de ontvangstruimte van Witte de With door de groep bedacht; een interessante casestudy voor de geplande naamsverandering van het gehele instituut. De volgende jongerengroep zal zich bij Witte de With buigen over het beleid, waarin ook hun stem meegenomen wordt in keuzes voor een inclusievere toekomst. ‘De verandering is dat wij niet alleen iets leren aan hen, maar dat het een collectieve ervaring van samen leren en werken aan een groter doel is’, aldus Hernández Chong Cuy. Er is bij Witte de With een nieuwe lijn ingezet, maar voorlopig lijken de grootste stappen richting inclusie vooral beperkt tot MELLY en de randprogrammering; het proces heeft nog weinig zichtbare impact gehad op het tentoonstellingsprogramma, maar is ook nog maar kort bezig.

Voor zwarte en jonge makers van kleur is de diversiteit van de stad een alledaagse realiteit die ze nauwelijks gerepresenteerd zien in gevestigde instellingen; ze herkennen zich te weinig in de programma’s en krijgen er zelf geen podium

Hilde Speet, Showroom Mama, foto Thomas van den Berg,

MAMA is al sinds haar oprichting een platform voor jongerencultuur en heeft veel ervaring met het samenwerken met jongeren. MAMA is van oudsher een vrijwilligersorganisatie waar jong talent binnen de muren van de instelling kan verkennen waar hun ambities liggen. De jongeren die zich aanmelden voor ‘Team MAMA’ vinden doorgaans hun weg wel in het hogere kunst- en cultuuronderwijs, waardoor er alsnog een barrière gevoeld wordt door makers die zich via meer informele circuits ontwikkelen. MAMA toont zich zelfkritisch. ‘Het animo je aan te sluiten wordt niet alleen bepaald door de kansen die wij kunnen bieden, maar ook doordat je je wel of niet herkent in de narratieven die we tonen’, aldus MAMA-directeur Nathalie Hartjes. ‘Daarom hebben we na het vertrek van de vorige curator geen nieuwe meer aangenomen, maar zijn we ons gaan richten op een programmamodel waar we nieuwe makers de gelegenheid geven voor het eerst als curator op te treden om te experimenten met de tentoonstelling als medium om nieuwe verhalen mee te vertellen. Ik hoop dat vanuit die samenwerkingen lange termijn contacten ontstaan die wellicht een andere achtergrond en een ander verhaal vertegenwoordigen.’ Een geslaagd voorbeeld uit dit programma van het afgelopen jaar was de tentoonstelling Apa kabar? (What’s new?) van gastcurator Maria Lamslag, waarin de wereldwijde omgang met een globale mainstream popcultuur vanuit diverse perspectieven werd belicht. 

Bij de drie instellingen worden in wisselende mate van cocreatie programmaonderdelen ontwikkeld voor, door en met jonge makers die voorheen buiten het reguliere kunstcircuit vielen. Samenwerkingen begonnen met begrijpelijk wantrouwen en terughoudendheid onder deze makers. Bangma: ‘In een deel van de gesprekken ging het over instituten. Waarom willen die instituten dit? Wat willen die instituten van ons? Hoe is dat op ons van belang, of is het alleen een omweg om het voortbestaan van deze instituten die toch al heel veel macht hebben, te garanderen?’ Daarom is het belangrijk dat er sprake is van wederkerigheid en dat beide partijen open en eerlijk zijn over de wederzijdse verwachtingen. Het doel is om een relatie op te bouwen waar beiden profijt van hebben en waarin recht wordt gedaan aan zowel de expertise van de betrokken gemeenschappen als die van de instelling. Bangma vervolgt: ‘Je moet zoeken naar manieren waarop je elkaar kunt versterken, waarop je samen kunt bouwen aan de wereld van kunst en cultuur van de nabije toekomst waarin meer mensen dan nu zich gezien, gehoord en thuis voelen. Daar is geen recept voor, maar wat in ieder geval niet meer kan, is claimen.’

Een belangrijk inzicht gaat over het maken van afspraken rond het claimen van successen en initiatieven. Zo kreeg MAMA lof voor het uit handen geven van de Showroom aan Studio Narrative die met het collectief Mami Bricks een levendig zomerprogramma hebben neerzette. Hartjes: ‘We zijn naïef geweest. Ik dacht toen leuk, kansen alom, maar dat pakte anders uit. Studio Narrative heeft relatief weinig uit die samenwerking gehaald, terwijl zij er wel de energie in investeerden. Nu ben ik voorzichtiger.’ Soms blijkt uit gesprekken met mogelijke samenwerkingspartners dat iemand niet gebaat is bij een samenwerking. Bangma: ‘In plaats van dat je zegt, dit vinden we goed, dit gaan we naar hier halen, moet je nu veel meer fluïde opereren en je steeds opnieuw afvragen: dit is goed, dit is belangrijk, maar heeft het er baat bij om een partnerschap aan te gaan met een plek als TENT, of juist niet?’

Tijdens gesprekken komt ook de rol van overheid, kunstonderwijs en kunstkritiek bij het werken richting duurzame inclusie meermaals ter sprake. De focus in dit artikel op gevestigde instellingen in het centrum van de stad en niet op de nieuwe initiatieven daarbuiten is in dat kader wellicht opvallend, maar ook de uitwisseling van deze kennis en ervaringen is onderdeel van de noodzakelijke verandering richting een meer inclusieve kunstsector. Er zijn bij deze instellingen aan de ene kant grote verschuivingen in het denken en handelen aan de gang en tegelijkertijd vinden er telkens kleine veranderingen plaats op microschaal. Het blijft zoeken naar de beste manier waarop een instelling zich fluïde en dynamisch op kan stellen, om trouw te blijven aan de eigen visie, kennis en kunde maar tegelijkertijd kan blijven leren, luisteren en bijsturen om zo te werken aan duurzame inclusiviteit. Hartjes: ‘Inclusie is een houding waar je continu aan moet werken en waarvan ik denk dat het ook nooit klaar is.’

DIT ARTIKEL IS GEPUBLICEERD IN HET KADER VAN DE ARTIKELENREEKS JONGER DAN VEERTIG, GEWIJD AAN DE POSITIE VAN DE JONGE KUNSTENAAR IN NEDERLAND. MET AANDACHT VOOR JONGE GALERIES,URBAN CULTUUR EN PROJECT ROOMS IN MUSEA. NU IN METROPOLIS M NR 5-2019 CATALOGUE IMAGINÉ. KOMEND NUMMER RICHTEN WE ONS OP DE POSITIE VAN KUNSTENAARS OUDER DAN VEERTIG.

ALS JE NU EEN JAARABONNEMENT NEEMT STUREN WE JE HET NIEUWSTE NUMMER GRATIS OP. MAIL JE NAAM EN ADRES NAAR [email protected] (ovv nr 5)

Manus Groenen

is freelance criticus, coördinator en docent kunsttheorie aan Fontys Hogeschool voor de Kunsten in Tilburg

Recente artikelen