metropolis m

Landbouwbelang, Maastricht, foto uit het boek: Architecture of Appropriation. On Squatting as Spatial Practice, 2017, Het Nieuwe Instituut. foto van Johannes Schwartz

Door de coronacrisis staat het atelierbeleid in de Nederlandse steden onder grote druk. Veel kunstenaars en cultuurwerkers kunnen de huur niet meer opbrengen, atelierbeheerders kampen met een liquiditeitsprobleem en gemeenten kunnen of willen niet altijd bijspringen. Bovendien legt de crisis ook al langer bestaande weeffouten in het atelierbeleid bloot. 

Afgelast, afgezegd, uitgesteld. Dat vat wel ongeveer het culturele voorjaar van 2020 samen. Concerten, residenties, lezingen, boekpresentaties, beurzen, hele tentoonstellingen werden van de kalender geveegd. En ook andere deeltijds-werkzaamheden waar veel kunstenaars en cultuurwerkers hun inkomens uit samenstellen, verdampten: cursussen, rondleidingen, teken- of muziekles, horecabaantjes en werk in de evenementensector. Allemaal afgelast, afgezegd, uitgesteld. Ondertussen liepen de kosten door. Levensonderhoud, een woning, materiaal. En een atelier.

Discussies over atelierbeleid in Nederland gaan meestal over de vraag hoe er in moeilijke tijden van ruimte-schaarste en stijgende prijzen genoeg volume gecreëerd kan worden. Zeker in Nederland huren veel kunstenaars en andere cultuurwerkers een werkruimte via een door de gemeente aangewezen atelierstichting, bemiddelaar of broedplaatsontwikkelaar. Die moeten zich in steeds raardere bochten wringen om betaalbare werkruimte te creëren voor kunstenaars en cultuurwerkers. In veel steden laat de situatie zich in ‘normale tijden’ samenvatten als: beperkt aanbod, veel vraag. 

Door de coronacrisis is de situatie omgedraaid. Nu is het vraagstuk voor veel ateliergebouwen, verhuurders en intermediairs: hoe houden we genoeg huurders aan boord? Het beleid is niet berekend op de plotselinge inkomensval van al die hurende kunstenaars en cultuurwerkers, en de daaruit volgende betalingsproblemen en huuropzeggingen. Opeens dreigt er een scenario dat drie maanden geleden onwaarschijnlijk leek: namelijk dat de geinde huurpenningen niet meer opwegen tegen de onderhouds- en operationele kosten van broedplaatsen en ateliergebouwen.

Broedplaats NDSM werf Amsterdam

 

Gebrek aan cijfers

Hoe groot is het probleem? Hoeveel huurders van ateliers of atelierwoningen kunnen de huur niet of niet volledig opbrengen? En hoeveel zijn al vertrokken? Door een tekort aan gegevens is dat niet scherp in beeld te krijgen. Op 25 mei startte Platform BK een enquête om de financiële positie van huurders van ateliers en atelierwoningen te peilen, in samenwerking met de Kunstenbond en BUT! Broedplaatsen United Tenants, een tijdens de coronacrisis opgerichte actiegroep van atelierhuurders. De resultaten daarvan moeten nog verwerkt worden. De Gelderse atelierorganisatie SLAK ging te rade bij haar (ongeveer duizend) huurders en stelde vast dat bij 6 van de 10 “het water aan de lippen staat”, zoals hier te lezen is.    

Het Dutch Creative Residency Network (DCRN), een samenwerkingsverband van ‘creatieve hubs’ en broedplaatsen, stuurde op 2 april een brief aan de ministers Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) en Wiebes (Economische Zaken en Klimaat) waarin enkele percentages werden genoemd. In de brief stond dat 30 tot 50 procent van de huurders van de aan het netwerk verbonden hubs binnen 1 of 2 maanden de huur niet zou kunnen opbrengen. Die schatting lijkt bij nader inzien hoog, zegt DCRN-voorzitter Martine Zoeteman: “In het begin van de lockdown was er bij veel hubs grote paniek. We deden een belrondje langs onze leden, en op basis van die gesprekken kwamen we op dit aantal. Nu horen we van dezelfde leden: so far so good. Het lijkt erop dat er in de hubs gemiddeld met 10 tot 20 procent van de huurders een maatregel is getroffen. Dat kan variëren van uitstel van betaling tot kluswerk in de panden in ruil voor huurvermindering.” 

Daarbij moet aangemerkt worden dat de meeste bij DCRN aangesloten hubs en broedplaatsen een zeer diverse huurderspopulatie kennen, van kunstenaars tot tech start-ups, ambachtslieden en de incidentele chiropractor. Niet elke huurdersgroep wordt even hard geraakt. Kunstenaars staan er over de hele linie waarschijnlijk slechter voor dan bijvoorbeeld app-ontwikkelaars en meubelmakers, denkt Zoeteman. “En starters hebben het over het algemeen vaker moeilijk dan ervaren kunstenaars die in de loop der jaren wat opzij hebben gezet of meer gewend zijn aan wisselende inkomsten.”   

Zafer Yurdakul, directeur van Urban Resort – de grootste broedplaatsontwikkelaar in regio Amsterdam – schat in dat ongeveer twintig procent van de ruim zeshonderd huurders door inkomensverlies moeite heeft om de huur te betalen. Dat zijn hoofdzakelijk huurders uit de cultuursector en uit de horeca (verschillende broedplaatsen hebben een café, restaurant of club). Zestig tot zeventig procent van de huurders kan nog “een maandje of twee de huurpenningen opbrengen, maar ook voor hen moet het niet langer duren”. 

Urban Resort – de grootste broedplaatsontwikkelaar in regio Amsterdam – schat in dat ongeveer twintig procent van de ruim zeshonderd huurders door inkomensverlies moeite heeft om de huur te betalen

Plantage Dok, Amsterdam, foto uit het boek: Architecture of Appropriation. On Squatting as Spatial Practice, 2017, Het Nieuwe Instituut, foto van Johannes Schwartz

 

Tweede golf?

Is het lek boven? De meeste kunstenaars, atelierstichtingen, broedplaatsontwikkelaars en kunstenaarsbelangen- en huurdersgroepen die ik in de afgelopen weken sprak, zijn pessimistisch. In de afgelopen maanden is er dempend effect uitgegaan van de ‘Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers’ of Tozo, waar veel – maar lang niet alle – kunstenaars en cultuurwerkers gebruik van konden maken. De Tozo is weliswaar op 20 mei met een tweede termijn verlengd, maar de vrees is dat daarna alsnog een huurdersexodus zal plaatsvinden. 

Daarnaast zijn er volgens BUT! Broedplaatsen United Tenants veel atelierhuurders die weliswaar nog niet vertrokken zijn, maar wel gestaag een huurachterstand opbouwen. “Die signalen krijgen we uit verschillende Amsterdamse broedplaatsen.” In de broedplaats WOW is onder de bewoners van de residenties – tijdelijke atelierwoningen – een enquête opgesteld en verspreid. Van de 34 respondenten hadden er 17 in april en mei geen huur betaald. Een nog groter aandeel gaf aan ernstige betalingsproblemen te hebben.

“De eerste klap is achter de rug,” zegt Sepp Eckenhaussen, co-directeur van kunstenaarsbelangenorganisatie Platform BK. “Maar nu zal de lange termijn-impact zich langzaam aftekenen. Van zestig musea is bekend dat ze de lockdown zonder al te grote kleerscheuren hebben doorstaan. Maar van de overige tweehonderd instellingen is dat nog geen gegeven. Galeries mogen weer open, maar kunnen bijvoorbeeld niet deelnemen aan kunstbeurzen. Het feit dat de overheid een tweede Tozo-pakket uitrolt, laat ook zien dat het voorlopig nog geen business as usualis.”

De opzeggingen die tot nu toe binnenkwamen bij atelierbeheerder SAM – kort voor Stichting Ateliers Maastricht – zijn vooral van grotere ruimtes in hoge segment met een podium- of presentatiefunctie. “Maar we vrezen met enige vertraging een tweede golf opzeggingen,” zegt coördinator Anne van Aalst. “Dit keer niet van hoofdzakelijk kleine organisaties, maar van individuele ontwerpers en kunstenaars.” SAM kampt inmiddels met 7 procent huurderving door leegstand en betalingsachterstanden. Volgens een eigen berekening zou de organisatie het bij een toename tot 20 procent “niet meer zelf redden”, aldus Van Aalst. 

Als er inderdaad nog een golf opzeggingen volgt, kan het snel fout gaan voor broedplaatsen en hubs, zegt Martine Zoeteman van DCRN. Dat komt omdat ze vaak met een “superflexibele opzegtermijn” werken: soms van een maand. Dat past volgens haar bij de doelgroep: kleine ondernemers waarvoor het risico van de huur van een werkruimte door de korte opzegtermijn beperkt blijft. “Maar dat maakt wel dat de leegstand in een broedplaats snel om zich heen kan grijpen. Als er heel veel huurders tegelijk in de problemen komen, kan het er voor een gezonde broedplaats twee maanden later opeens drastisch anders uitzien.”

We geloven zeker dat broedplaatsenorganisaties koste wat het kost de broedplaatsen willen redden. De vraag is alleen of ze ook alle huidige huurders willen behouden

Poortgebouw, Rotterdam, foto uit het boek: Architecture of Appropriation. On Squatting as Spatial Practice, 2017, Het Nieuwe Instituut.,foto van Johannes Schwartz

 

Wat kunnen atelier- en broedplaatsorganisaties?

Het instrumentarium van atelierbeheerders en -bemiddelaars en broedplaatsorganisaties om grootschalige huurdersuitval en betalingsproblemen het hoofd te bieden, blijkt niet erg groot. Anne van Aalst van SAM: “Soms wordt krimp geopperd als antwoord tegen leegstand. ‘Jullie kunnen toch een pand opgeven?’ Maar zo werkt het niet. Leegstand smeert zich uit over de verschillende panden. Al die panden moeten beheerd en onderhouden worden.”  

‘Zonder ons, geen broedplaatsen’, schreef broedplaatsontwikkelaar Urban Resort in april aan haar huurders. Dat lijkt de teneur bij verschillende organisaties: red jezelf, pas dan kan je anderen helpen. Als de organisatie omvalt, dan vallen de broedplaatsen om en zijn de huurders nog verder van huis. Maar het omgekeerde, dat er zonder huurders geen broedplaatsen zijn, is evenzeer juist. De vraag is of dat in een noodsituatie dezelfde huurders moeten zijn. 

Sepp Eckenhaussen zegt dat Platform BK signalen binnenkrijgt dat broedplaatsen zich gaan voorbereiden op andere huurdersgroepen. En op de website van DCRN staat onomwonden, in een lijst met tips hoe hubs en broedplaatsen op de coronacrisis kunnen reageren: “Dit klinkt cru, maar maak alvast een lijst met bedrijven van wie je weet dat ze geïnteresseerd zijn / waren om een plek te huren. Mocht je huurders kwijtraken, dan heb je in ieder geval back-up achter de hand.” Vanzelfsprekend is dat voor de huurders bij wie het water aan de lippen staat geen geruststellende boodschap. 

“We geloven zeker dat broedplaatsenorganisaties koste wat het kost de broedplaatsen willen redden,” zegt een van de initiatiefnemers van BUT! (Broedplaatsen Tenants United), die mij namens de groep te woord staat. “We vragen ons alleen af of ze ook alle huidige huurders willen behouden. Wij willen dat niemand eruit wordt gezet.”

Volgens Martine Zoeteman van DCRN betreft het een noodmaatregel, een last resort. “Om zowel sociale als financiële redenen is het van belang om niet alleen de gebouwen maar ook de gemeenschappen levend te houden. Het doemscenario is dat er in de stad heel veel van dit soort plekken opgedoekt worden. Omdat er geen geld meer is om ze in stand te houden. Dan vallen ook die groepen uit elkaar. En je hebt die niet morgen weer opgebouwd.”

BUT! Broedplaatsen Tenants United zet zich in het bijzonder in voor de bewoners van atelierwoningen – in Amsterdam een meer voorkomende vorm dan in andere steden – die op straat dreigen te belanden. Maar ook voor huurders van een regulier atelier. Die worden momenteel voor het blok gezet: of je wordt buiten je schuld om schuldenaar, of je moet je werkplek opzeggen. Dat betekent dat voor veel kunstenaars in de praktijk: geen werk meer kunnen maken.  

Daarom ijvert BUT! Broedplaatsen Tenants United ervoor dat huurders niet met schulden worden opgezadeld door betalingsregelingen, maar dat er wordt gezocht naar “werkbare oplossingen waarbij solidariteit voorop staat”. Bijvoorbeeld huurkwijtschelding of huurkorting van maart tot oktober. “Belangrijk is: niets over ons, zonder ons. Praat met huurders. Betrek huurders bij deze besluitvormingsprocessen, communiceer en wees transparant. Stop met aanmaningen en dreigen met incassobureaus, dat zorgt voor veel stress.”

Het probleem is, zegt Zafer Yurdakul van Urban Resort, dat broedplaatsorganisaties niet de middelen hebben om voor alle huurders in te staan: “We hebben de betalingsregelingen verruimd en we kijken naar schrijnende gevallen. Maar uiteindelijk kunnen we het probleem niet zelf oplossen. Op dit moment gaat het alleen om uitstel van betaling want de financiële middelen om huren gedeeltelijk of helemaal kwijt te schelden zijn er niet. Bij de meeste broedplaatsorganisaties gaat het om non-profit instellingen die aan het einde van het boekhoudjaar moeten proberen op nul uit te komen.”

Op dit moment gaat het alleen om uitstel van betaling want de financiële middelen om huren gedeeltelijk of helemaal kwijt te schelden zijn er niet

ADM, Amsterdam, foto uit het boek: Architecture of Appropriation. On Squatting as Spatial Practice, 2017, Het Nieuwe Instituut, foto van Johannes Schwartz

 

De gemeente of het Rijk?

Hurende kunstenaars kijken naar atelier- en broedplaatsorganisaties voor coulance of zelfs financiële steun. Die kijken op hun beurt naar de gemeenten. De meeste ateliergebouwen en broedplaatsen in Nederland zijn namelijk gemeentebezit, die door atelier- en broedplaatsorganisaties worden beheerd en verhuurd. 

In Amsterdam schreef de wethouder Touria Meliani, die zowel Gemeentelijk Vastgoed als Kunst en Cultuur in haar portefeuille heeft, op 19 mei aan de gemeenteraad van Amsterdam dat de gemeente geen incassotrajecten start en geen herinneringen of aanmaningen stuurt. De gemeente wil een “goed verhuurder” zijn. Ook kondigde ze een maatwerkpakket aan, “toegespitst op de individuele situaties van huurders”. Maatwerk wordt verder gespecificeerd als “(gedeeltelijke) kwijtschelding van huur, meerjarige betalingsregelingen en rentevrije leningen”. Belangrijk is dat het maatwerk ervoor zorgt dat “de financiële verlichting bij de huurders terecht komt die het echt nodig hebben”.

En dan is er ook nog de vraag of het wenselijk is om dit probleem op gemeenteniveau aan te pakken. Gaat dat niet tot grote verschillen leiden tussen de steden onderling? Martine Zoeteman van DCRN: “Er is voor zover wij kunnen zien geen enkele gemeente die strooit met oplossingen. Maar het is wel zo dat men in bepaalde gemeentes meer pro-broedplaatsen is dan in andere gemeentes. Hoe dan ook ben je afhankelijk van de lokale politiek. De gemeente kan niet alles en iedereen redden en zal ook een afweging maken waar in geïnvesteerd zal worden.”  

Een bijkomende moeilijkheid is echter dat gemeenten geen verlies mogen draaien, zoals Hans van Soelen, hoofd Culturele Zaken bij de Gemeente Utrecht, onlangs opmerkte in een interview met de Boekmanstichting. Huurkwijtschelding over gemeentebezit is gezien de geringe budgettaire speelruimte die gemeentes hebben op dit moment niet realistisch. Een gemeentebegroting moet sluitend zijn, en die sluitende begroting is in deze ongewone tijden een dwangbuis. Volgens Van Soelen wil een gemeente als Utrecht dolgraag zorgdragen over de “‘humuslaag’ van amateurkunsten, kleine instellingen en jonge makers”, maar dat kan alleen als er geld bijkomt, bijvoorbeeld via een noodfonds of via de Financiële verhoudingswet. Gemeenten kunnen alleen bijspringen als het Rijk weer voor hen bijspringt. En zo wordt de rekening wederom doorgeschoven: van de atelierbeheerders naar de gemeenten, en van de gemeenten naar het Rijk.   

Ook op nationaal niveau is het een politieke keuze welke sectoren of maatschappelijke posities wel of niet te ondersteunen, zegt Joram Kraaijeveld. Hij schreef met Bart Stuart het onderzoeksrapport Geen Stad Zonder Kunst #2(in opdracht van Platform BK en Kunstenbond), dat tijdens het lockdown-voorjaar verscheen. Kraaijeveld: “Het kabinet heeft 90 miljoen euro vrijgemaakt om huur kwijt te kunnen schelden van sportverenigingen. Er zijn duidelijke politieke keuzes gemaakt. De infrastructuur voor individuele vrijetijdsbesteding krijgt financiële ondersteuning, de infrastructuur voor individuele kunst- en cultuurwerkers niet.”

'Het kabinet heeft 90 miljoen euro vrijgemaakt om huur kwijt te kunnen schelden van sportverenigingen. Er zijn duidelijke politieke keuzes gemaakt. De infrastructuur voor individuele vrijetijdsbesteding krijgt financiële ondersteuning, de infrastructuur voor individuele kunst- en cultuurwerkers niet'

Willekeur

In de ene stad of regio trekken huurders en de atelierorganisaties samen op om het atelierbeleid in deze moeilijke tijd overeind te houden. Er worden brieven geschreven en werkgroepen opgericht. In de andere stad of regio is er van een georganiseerd geluid geen sprake, of staan verschillende partijen tegenover elkaar. Wat is hier de verklaring voor? 

Het rapport Geen Stad Zonder Kunst #2laat zien dat weliswaar alle grote steden in Nederland atelierbeleid voeren, maar daar op totaal verschillende manieren invulling geven. Het ontstaan van zeer verschillende lokale werkingsmodellen heeft geresulteerd in grote onderlinge verschillen op zowat alle niveaus: het relatieve aantal beschikbare ateliers, de exploitatieduur, de gemiddelde of maximale vierkante-meterprijs, het type huurcontract, de toewijzing, regie, de mogelijkheid tot huurdersinspraak, bestuurlijke verantwoordelijkheid enzovoort. In de nasleep van de lockdown dreigen de verschillen nog verder te intensifiëren. 

Joram Kraaijeveld: “In het rapport stellen we de vraag welke partijen het beste ateliers als maatschappelijk vastgoed kunnen organiseren. Die vraag is alleen maar urgenter geworden. Het is een beetje zoals de stress-test voor banken na de financiële crisis. In de ene stad is een robuuste atelierorganisatie of zijn er solide coöperaties. In een andere stad zijn die die niet. Sommige atelierorganisaties hebben meer panden in eigendom, meer financiële reserves en een meerjarenbegroting waar in valt te schuiven. Dat geeft ruimte om te handelen en meer zekerheid aan inkomsten. Amsterdam is een ingewikkeld krachtenveld met veel verschillende partijen met soms tegengestelde belangen. Daar heb je grote ontwikkelaars, maar ook eenzaten; commerciële broedplaatsen en zelfgeorganiseerde ateliergebouwen. Daar zal het moeilijker zijn alle neuzen dezelfde kant op te krijgen.”

Door de grote verscheidenheid aan modellen en panden vreest Sepp Eckenhaussen van Platform BK dat er geen one-size-fits-all-oplossing mogelijk is. “Het lijkt er sterk op dat er per gemeente, en zelfs per broedplaats onderhandeld moet worden. Er komt veel, heel veel maatwerk.” Het resultaat is dat het straks – nog meer dan nu al het geval is – uitmaakt in welk pand, met welke verhuurder, met welk contract en in welke plaats je een atelier huurt. Toch hoopt hij dat er nog ruimte zal zijn om deze atelierbeleidslappendeken kritisch te bekijken. “Enerzijds is het nu redden wat er te redden valt. Anderzijds is het duidelijk dat hoe we het atelierbeleid nu doen, niet langer houdbaar is.” 

Ook de huurders die verenigd zijn in BUT! Broedplaatsen Tenants United hopen dat de coronacrisis gebruikt wordt om fundamentele veranderingen door te voeren. “Nu we, naar aanleiding van de crisis, zo met elkaar in gesprek zijn, zijn er veel meer vragen die we hebben, bijvoorbeeld over de rol van ontwikkelaars, over de betaalbaarheid van de huren en over de manier waarop het atelier- en broedplaatsenbeleid in een stad als Amsterdam georganiseerd is. Als een ‘broedplaats’ gaat om zogenaamde ‘innovatie’ en ‘broeden’, dan zijn wij wel heel benieuwd wat innovatieve manieren zijn om betaalbare plekken voor kunstenaars en creatieve ZZP’ers in de stad te creëren. Denk aan vormen van coöperatief zelfbeheer. We moeten dringend op zoek naar duurzame, betaalbare, gezonde en niet-precaire oplossingen.” 

BELGIE 
Ook in België geldt dat er te weinig gegevens in omloop zijn om scherp in beeld te krijgen hoeveel atelierhuurders in de problemen zijn gekomen. State of the Arts (SOTA), een activistisch kennisplatform dat in Brussel is opgericht als reactie op de Belgisch-Vlaamse cultuurbezuinigingen in 2013, opende in maart het Meldpunt COVID-19 in Cultuur. Dat meldpunt heeft niet specifiek informatie over atelierhuur verzameld. Toch wordt het onderwerp in tal van getuigenissen ter sprake gebracht, zegt Els Silvrants-Barclay van State of the Arts. “Wat we horen is dat veel kunstenaars – zeker beeldend kunstenaars – onder ‘normale omstandigheden’ al de eindjes net aan elkaar konden knopen. Voor hen is de precariteit nu zo groot dat die lopende kosten het laatste zetje over de rand kunnen zijn. Sommigen geven hun studio op omdat ze al moeite hebben om in hun primaire levensonderhoud te voorzien.” 

Greet Vlegels is algemeen directeur van AAIR in Antwerpen. De organisatie heeft 14 panden in beheer, waarin ongeveer 200 kunstenaars en cultuurwerkers werkzaam zijn. Zij meldt dat er tot op heden drie opzeggingen binnen zijn – “Die kunstenaars hadden al een heel precaire financiële situatie, waardoor de corona- situatie heel hard en direct aankwam.”. Met enkele tientallen anderen is een  betalingsregeling getroffen. Maar ze vreest dat er heel veel huurders zijn die diep in hun zakken moeten zoeken om elke maand de huur bij elkaar te krijgen. “We hebben het einde nog niet gezien. Wij vrezen voor de gevolgen op de langere termijn.” 

“Wij voelen al een tijdje in de atelierwerking aan dat kunstenaars, mede door de aanhoudende besparingen in de culturele sector geen reserves kunnen opbouwen. Dan horen we bijvoorbeeld: ‘Deze maand lukt het niet, maar ik heb een opdracht in vier maanden. Kan ik uitstel krijgen?’ Die vragen om flexibiliteit waren er dus al.” 
 
AAIR heeft bij het begin van de lockdown gepolst bij de verhuurders hoe flexibel ze zich kunnen opstellen. “Dat viel tegen,” zegt Vlegels. “Tien van de veertien gebouwen die we beheren zijn in handen van privé-eigenaren en privé-organisaties. Die hebben zelf ook leningen lopen op die panden. Kwijtschelding was voor hen dus geen optie. Voor de panden in beheer die eigendom zijn van de stad Antwerpen werd de huur wel voor drie maanden kwijtgescholden. Daarnaast hebben we ook een voorschot op onze stedelijke subsidie gekregen, waardoor we soepel kunnen blijven naar kunstenaars die het nu moeilijk hebben. Maar we krijgen geen extra geld, waardoor die flexibiliteit ook maar beperkt is tot eind boekjaar. We blijven ijveren en hopen dat er ook directe steun komt voor kunstenaars en zij net als andere ondernemers hun vaste kosten kunnen vergoed krijgen.” 

In Brussel is er geen sprake van een door de stad georganiseerd atelierbeleid, wel van particuliere atelierinitiatieven. Rob Ritzen van Level Five, een coöperatief georganiseerde werkplek voor ongeveer tachtig kunstenaars, meldt dat enkele atelierinitiatieven zelf solidariteitsstructuren hebben ontworpen, zodat niemand uit de boot valt. Zo heeft Level Five sinds maart een ‘careweb’, een collectieve pot waar ledenhuurders met financiële problemen uit kunnen putten om de bijdragehuur te betalen. In de maand mei maakten 9 mensen gebruik van de regeling, voor in totaal 830 euro. Level Five huurt van een leegstandsbeheerder en betaalt een maandelijkse huur van zevenduizend euro. De verhuurder  leegstandsbeheerder probeert daarnaast ook andere kosten op de huurders af te wentelen, zoals een prijzige reparatie van de lift. Op het verzoek van Level Five5 om voor deze moeilijke periode een compensatie- of betalingsregeling te treffen, wordt niet ingegaan.    

In België is er geen steunmaatregel is met een vergelijkbare dekkingsgraad onder kunstenaars en cultuurwerkers als de Tozo in Nederland. De steunmaatregelen die er zijn, zijn of lokaal niveau uitgerold of zijn gekoppeld aan het zogenaamde ‘kunstenaarsstatuut’, maar dat statuut is notoir moeilijk te bemachtigen – vooral voor beeldend kunstenaars. Els Silvrants-Barclay: “Studiobeleid wordt in Vlaanderen lokaal en zeer wisselend ondersteund. Antwerpen, Gent en Leuven hebben een atelierstichting die dat organiseert. Brussel heeft dat niet. En alles dat met sociale bescherming te maken heeft, zit federaal. Maar het beleidsdomein cultuur is weer ondergebracht in Vlaanderen en Wallonië afzonderlijk. Dat vertraagt natuurlijk het proces van steunmaatregelen, omdat iedereen naar elkaar aan het kijken is.”

De Brusselse gewestregering heeft midden mei een steunpakket goedgekeurd voor de cultuursector van meer dan 8 miljoen euro. Daaronder valt ook een individuele eenmalige ‘hinderpremie’ van 1500 euro voor cultuurwerkers, waarmee ook de atelierkosten voor een deel vergoed kunnen worden. Rob Ritzen is blij dat er geld vrijkomt, maar plaatst wel een kritische kanttekening. “Hoe het precies gaat werken, is nog niet duidelijk. En vergeleken met andere sectoren heeft het wel heel lang geduurd, terwijl de sector wel als een van de eerste consequenties heeft ondervonden.”

Op Vlaams niveau is er is een noodfonds van 200 miljoen euro in het leven geroepen voor ondersteuning voor van onder andere cultuur, media en sport. Het is niet duidelijk hoe die pot verdeeld gaat worden en hoeveel geld er uiteindelijk naar cultuur gaat, zegt Els Silvrants-Barclay. “Inmiddels zitten we nu al zo lang in een lockdown en is er nog steeds geen zicht op een maatregel vanuit het noodfonds. Wel is duidelijk dat het vooral bedoeld is voor instellingen en grote gezelschappen die enorme verliezen hebben geleden. Het gevecht dat wij met SOTA voeren is dat niet alleen grote instellingen aanspraak kunnen maken op middelen van het noodfonds, maar dat ook individuen een hinderpremie kunnen ontvangen voor geleden verliezen. Wat ons betreft kan ook de huur van de atelier daarin opgenomen worden.”

SOTA probeert ook langs niet-politieke pistes oplossingen te vinden. Zo ontwikkelde het een “tool voor rechtstreekse financiële solidariteit”, genaamd SOS RELIEF. De online-tool maakt het mogelijk om rechtstreeks een bedrag kan overmaken naar iemand “die het op dit moment écht nodig heeft”. Er is tot nu toe 149.850 euro aangevraagd door 447 personen, en 67.300 euro geschonken door 512 personen. Zie: www.sosrelief.net

 

Roel Griffioens dank gaat uit naar de geïnterviewden, degenen die hem van achtergrondinformatie hebben voorzien en naar Stroom Den Haag. 

Roel Griffioen

is freelance onderzoeker en werkt momenteel aan een onderzoek naar modellen voor atelierbeleid in opdracht van Stroom Den Haag.

Recente artikelen