Color ad philosophiam, 2021, H 500 x W 1500 cm, acryl verf op linnen en canvas. Foto: Tom Haartsen
‘Wat ik doe is exclusief en zo wil ik het ook houden’ – in gesprek met Michael Tedja
Beeldend kunstenaar en literair auteur Michael Tedja slijpt zijn werk tot het schittert als een briljant. Op 2 juli opent zijn nieuwe solo The Color Guide Series in Museum de Fundatie (Zwolle). Maarten Buser ging alvast met hem in gesprek over alle diagonalen die tussen de tentoongestelde schilderijen zijn ontstaan.
In de Fundatie laat je The Color Guide Series zien, een serie kunstwerken op papier waarvoor je over pagina’s schilderde van een kunstboek waarin een eerder project van je is vastgelegd: The Holarium. Als ik dat woord google, hebben alle zoekresultaten met jou te maken. Het lijkt mij een combinatie van ‘aquarium’ en ‘holistisch’.
‘Dat woord heb ik inderdaad bedacht, net als Aquaholist (een terugkerend begrip in Tedja’s oeuvre – MB). Een aquaholist zit in het holarium. Dat is een fictieve ruimte, net zoals schrijvers ruimtes bedenken. De aquaholist verzamelt van alles en kan niet alleen verbanden leggen, maar die ook vloeibaar maken. Vaststaande principes en gedachten kunnen zich dan met elkaar vermengen.’
Waar komt je voorkeur voor series eigenlijk vandaan?
(Lachend:) ‘Het lijkt net alsof ik alleen maar series maak. Ik werk graag in die vorm. Het seriële denken komt voort uit nadenken over hoe ik wil dat een schilderij ontstaat. Ik vind het belangrijk dat ik mijn schilderijen kan lezen: niet letterlijk, maar wel door verbanden te leggen. Als je een schilderij boven een ander hangt, weet je niet waar het kunstwerk is begonnen. Wanneer je daar wéér wat naast plaatst, krijg je allerlei diagonale dwarsverbanden. Voor mij is het belangrijk dat mijn vrije expressie ingebed is in een hiërarchische structuur. Iemand beschreef me een keer als een conceptuele expressionist. Mijn werk oogt heel vrij en dat is het ook, maar tegelijkertijd is het heel conceptueel. Alles is geordend, komt uit elkaar voort en reageert op elkaar. Ik ben daardoor geen kunstenaar van wie een curator gewoon aantal kunstwerken uit kan kiezen die dan de tentoonstelling vormen.’
'Voor mij is het belangrijk dat mijn vrije expressie ingebed is in een hiërarchische structuur'
Hoe is die manier van werken ontstaan?
‘Dat komt voort uit het nadenken over boeken. Ik heb een boek geschreven, Hosselen: een diachronische roman in achtenvijftig gitzwarte facetten over beeldende kunst en identiteitsdenkend Nederland anno 2009 (verschenen in 2009 – MB). Dat gaat over een schilder die leeft in een briljant. Het verschil met een diamant is dat die nog ongeslepen is. Je mag die pas een briljant noemen als die zodanig geslepen is dat die 58 facetten heeft. Dat zijn allemaal diagonalen, die licht reflecteren en schitteren. Het boek is ook geschreven in 58 facetten, maar ze zijn a-chronologisch. Daar zag ik toen een literaire vorm in, maar later ook een schilderkunstige. Als je lang de tijd neemt om iets te schilderen, komen er steeds meer verhalen bij. Maar hoe organiseer je al die verhalen? Ik hou namelijk ook van orde. Eigenlijk slijp ik dan tot er al die diagonalen ontstaan tussen de schilderijen.’
The Holarium en The Color Guide zijn beide series met hun eigen diagonalen en facetten. Maar als je ze naast elkaar legt, wordt hun betekenis gekwadrateerd.
‘Juist. Je kunt dus opzoeken wat er veranderd is. Van beide series is een boek verschenen waarin alle kunstwerken een nummer hebben. Ik maak graag boeken omdat je dan zulke series met elkaar kunt vergelijken.’
Is er een vaste volgorde voor de afzonderlijke kunstwerken in een serie?
‘Ja, maar ik geef het toe: die ordening ontstaat intuïtief. Maar een associatie hangt ook altijd ergens vanaf. Als je jarenlang op een bepaalde manier hebt gewerkt, kun je je daar ook tegen afzetten. Ordeningsprincipes geven ruimte voor vrije associaties: daarbinnen kun je alles doen wat je wilt.’
'Ik probeer mijn kunst te beschermen tegen politiek. Natuurlijk heb ik wel meningen over sociale thema’s, maar ik doe daar geen uitspraken over'
Een bekentenis: een van de redenen dat ik dit interview wilde doen, is omdat je een keer in een chatgesprek hebt gezegd dat ik een denkfout maakte. Ik vergeleek toen je gedichtenbundel Exclusief met Hypersubjective, de expositie die je in 2018 in het Centraal Museum in Utrecht had. Ik merkte toen op dat zowel de poëzie als de tentoonstelling heel erg vrij overkwamen, alsof die geïmproviseerd waren, maar wie goed keek zag dat beide ook heel doordacht waren. Ik ben toch wel even benieuwd naar waar ik in de mist ben gegaan.
‘Ik neem je absoluut serieus, dus ik baalde er wel van dat je het niet helemaal snapte. Facebook is geen handige manier om daarover in gesprek te gaan, dus ik ben blij dat je hier nu zit. Mijn werk ontstaat sowieso niet spontaan; beeldend niet en schrijvend niet. Daarvoor nemen beide ook gewoon te veel tijd in. Schilderijen maak ik niet voor tentoonstellingen; bundels niet voor de uitgever. Op een gegeven moment wordt dat werk toch geëxposeerd of uitgegeven, maar mijn werk is totaal autonoom. Denk aan de bundel Exclusief: iedereen heeft het over inclusiviteit, maar mijn werk is dat absoluut niet. Wat ik doe is exclusief en zo wil ik het ook houden. Ik probeer mijn kunst te beschermen tegen politiek. Natuurlijk heb ik wel meningen over sociale thema’s, maar ik doe daar geen uitspraken over. Politiek en kunst moeten gescheiden worden, vind ik; althans, in mijn geval.’
Je beeldtaal doet denken aan Cobra, maar volgens de perstekst van The Color Guide Series zet je je daar ook tegen af. Hoe zit dat?
‘Ik weet niet of ik de beeldtaal van Cobra gebruik, want eigenlijk gebruiken ze mijn beeldtaal. Ze waren geïnspireerd door outsider art en Afrikaanse kunst. Dat laatste zit in mij. (Tedja is in Nederland geboren, als kind van twee uit Suriname afkomstige ouders – MB). Ik ben weliswaar geboren in Nederland, maar als ik iets maak, komt vanzelf ook de Afrikaanse geschiedenis naar boven. Toen ik een tentoonstelling maakte in het Cobra Museum leverde ik eigenlijk de kritiek dat ik niet iets met Cobra doe, maar dat zij wat met mij hebben gedaan. Ik kan me voorstellen dat iemand in een museum denkt: “Hé, die Tedja doet me denken aan Cobra.” Dat snap ik, maar die bron bestond daarvóór natuurlijk ook al. Maar ik vind het mooi, dat mensen van nature al wel die Afrikaanse invloeden herkennen, zelfs als ze dat als Cobra zien.’
'Het is te makkelijk om je te engageren als kunstenaar. Dan weet je altijd waar je het over hebt en wie je tegenstander is. Maar stel dat die zekerheden er niet zijn, wat doe je dan? Dan kom je bij de kunst uit’
Ik kan me voorstellen dat mensen zeggen: ‘Cobra, dat was meer dan een halve eeuw geleden, waarom zou je je daar nog druk om maken?’
‘Ik maak me er ook niet druk om, maar als mensen zeggen dat mijn werk hen aan Cobra doet denken, dan moet ik daar natuurlijk wel iets mee doen. Ik hou wel heel veel van die beweging, want het is heel mooi werk, maar er zit ook een soort stereotypering in: zwarte kunst wordt op hetzelfde niveau gezet als tekeningen van geesteszieken en kinderen. Uitspraken als “Ik schilder als een barbaar”, dat hoeft van mij niet; al helemaal niet in verband met Afrikaanse kunst. Ze wilden daar ook mee shockeren, maar ik vind dat niet nodig: die kunst is sterk genoeg. Misschien probeer ik die geschiedenis wel te herschrijven.’
Ik was laatst een boek over Cobra aan het lezen en daarin werd gesproken over beeldhouwkunst van primitieve culturen; een boek van een kwarteeuw geleden. Dat stoorde me heel erg.
‘Het is onzinnig dat iemand zegt dat hij ergens de inspiratie vandaan haalt, maar compleet niet ingelicht is en daar allerlei clichés overheen gooit. Dan is het aan mij de taak om dat te weerleggen. Maar iemand mag zoiets natuurlijk denken: alles moet kunnen, je bent nergens toe verplicht. Dat is iets wat ik van huis uit heb geleerd.’
In wat voor een familie ben je opgegroeid?
‘Ik kom uit een links, sociaal-geëngageerd gezin waarin iedereen aan de sociale academie had gestudeerd. Mijn vader was therapeut. Als ik naar zijn werk ging zag ik witte kinderen die ontspoord waren en die heropgevoed werden. Dat was heel duur, dus waren het in die tijd vooral witte kinderen die daar behandeld werden. Maar daar was ik niet mee bezig; ook niet met dat mijn vader zwart was. Het was gewoon zijn werk. Ik heb van mijn ouders geleerd dat je altijd naar andermans standpunten moet luisteren, ook al zijn ze tegen je. Er is een tijd geweest dat ik rechtsextremistische websites las, gewoon puur uit interesse: waar komt die woede vandaan? Voor de duidelijkheid: ik vergelijk Cobra nu niet met extreemrechts. Maar ik pak dingen wel anders aan dan mijn ouders. Zij trokken de maatschappij in. Dat wilde ik niet: ik wilde iets autonooms doen, mezelf terug kunnen trekken, maar op die manier wel reflecteren op de maatschappij.’
Maar zitten die autonomie en de sociale betrokkenheid elkaar niet in de weg?
‘Dat is nou juist de kunst, om daar de balans in te vinden. Het is te makkelijk om je te engageren als kunstenaar. Dan weet je altijd waar je het over hebt en wie je tegenstander is. Maar stel dat die zekerheden er niet zijn, wat doe je dan? Dan kom je bij de kunst uit, waar niemand direct om heeft gevraagd. Dat vind ik spannend.’
Lukt het je eigenlijk om de buitenwereld op afstand te houden?
‘Ik heb niet het idee dat ik per se actief bijdraag aan actuele discussies. Als ik zo word gezien is dat prima, maar ik zet me daar niet actief voor in. Eigenlijk wil ik het hoogst haalbare: ik wil geaccepteerd worden op basis van wat ik als individu te vertellen heb; vanwege mijn eigen koers en niet vanwege wat anderen over me zeggen. Als ik daarin slaag, ben ik een kunstenaar. Ik ben trots op mijn ouders dat ze de maatschappij in zijn gegaan, maar ik wil een niveau hoger gaan.’
Is dat ook een niveau waarop je alles kunt overzien? Ik heb meerdere keren gelezen dat je het belangrijk vindt dat er allerlei dwarsverbanden tussen verschillende thema’s in je werk; dat je verschillende stemmen aan het woord laat.
‘Ik probeer zoveel mogelijk stemmen in mijn werk toe te laten. Inspiratie heeft geen nationaliteit. Ik zie de samenleving trouwens niet als multicultureel, maar als hedendaags – gewoon als nu. Mijn zoon zit op een sjiek gymnasium in Oud Zuid, maar dat is voor hem helemaal geen punt. Al die vrienden en vriendinnen die langskomen, komen ook overal en nergens vandaan. Tegelijkertijd zien zij elkaar gewoon als Nederlanders. Dat vind ik heel interessant. Mijn ouders waren ook zo: zij hielpen kinderen om hun problemen op te lossen, of ze nu wit waren of niet.’
Volgens mij heeft sowieso alleen rechts het nog over de al dan niet mislukte multiculturele samenleving; links heeft allang geaccepteerd dat die gewoonweg bestaat.
‘Juist. Hoewel, in de kunstwereld wordt ook nog wel op die manier gedacht. Ik was eigenlijk niet van plan om het hier over te hebben, maar ik hang momenteel in het Stedelijk Museum (tijdens de expositie Surinaamse School – MB) tussen allerlei kunstenaars die uit Suriname komen of daar hun wortels hebben. Het Stedelijk is me ontzettend lief, maar die selectie is vreemd. In de Fundatie heb ik een tijdje geleden in één zaal met Neo Rauch gehangen. Dat vind ik veel spannender; ik heb ook heel veel met Duitse schilderkunst. Ik zeg niet dat ik de kunstenaars in het Stedelijk slecht vind, want dat is niet zo, maar ik vraag me wel af: hebben die kunstwerken onderling wel iets met elkaar te maken? Ik ben een schilder; niet per se een kunstenaar met Surinaamse roots. Ik voel me een Nederlandse kunstenaar. Ik kan me hier niet opstellen als een Surinaamse kunstenaar: Surinaamse kunstenaars wonen in Suriname. Het moet wel gezegd worden, het Stedelijk exposeert hun werk ook. Dat is heel netjes gedaan.’
Je hebt me weleens verteld dat je het liefst in je atelier zit te schilderen, of in je kantoortje zit te schrijven. Toch lijk je ook heel erg aanwezig te zijn in de buitenwereld: exposities, twee literaire prijzen in de afgelopen twee jaren. Dat is toch wel opvallend.
‘Mijn vriendin Miek (Hoekzema, dichter en kunstenaar – MB) verbaast zich daar ook weleens over. Ze zegt dat ik alleen maar aan het schrijven of aan het schilderen ben en toch gebeurt er gewoon zo veel. Ik denk dat dat komt omdat ik gewoon doe wat ik moet doen. Hoe dat werkt? I don’t know, man. Als er al een formule zou bestaan, is dat misschien wel dat ik elke keer opnieuw begin met een schilderij. Ik daag mezelf echt extreem uit: ik sluit me op in mijn atelier en vergeet wat ik daarvóór heb gedaan. Je krijgt dan veel tegenwind door je eigen keuzes, maar je moet wel doorgaan met waar je voor hebt gekozen. Er is een gedicht van me met de titel “Zo is het een wereldgedicht”. Het begint met: “En doe kalm / de deur dicht.” Ik vind die tegenstrijdigheid mooi; dat de krachten van die tegenpolen op elkaar inwerken. Het gaat om jezelf onderhevig maken aan complexe dingen.’
Over tegenstrijdigheden gesproken: je zegt én dat je ontzettend conceptueel werkt én dat je voor elk kunstwerk bij nul begint. Spreekt dat elkaar niet tegen?
‘Het is niet zo dat wanneer ik schilder, ik ook een boek schrijf, of andersom. Ik laat die dingen niet met elkaar vermengen. Wanneer ik een gedichtenbundel of roman heb geschreven, ben ik jarenlang bezig geweest met taal. Daardoor kan ik de vragen waarmee ik rondloop, of de problemen die ik in de maatschappij heb gezien, vangen in taal. Alle gedichtenbundels en romans zijn conceptuele kunstwerken. Wanneer ik ga schilderen, word ik van die bagage bevrijd. Dan kan ik vrij schilderen. Dat ik jarenlang over een boek heb geschreven, dát is het concept. Maar een schilderij is tegelijkertijd geen plaatje bij het boek.’
'Ik daag mezelf echt extreem uit: ik sluit me op in mijn atelier en vergeet wat ik daarvóór heb gedaan'
Ontstaat er door dat nadenken voor en over boeken een soort conceptuele compostlaag in je hoofd voor je beeldende werk?
‘Juist. Als ik weet dat ik over bepaalde dingen al hebt nagedacht – niet op een praktisch, maar een artistiek niveau – kan ik vrij schilderen. Een schilderij is geen conceptueel kunstwerk. Een schilderij is een schilderij. Een roman is een roman. Die twee dingen hebben niets met elkaar te maken, maar ze voeden elkaar indirect wel. Vroeger werd er gezegd: “Jij bent dit en jij doet dat.” Ik vind dat dat heel erg iets van deze tijd is: dat je meer doet dan je denkt en wat er van je gevraagd wordt. Je kunt dingen los van elkaar blijven doen, maar je kunt niet ontkennen dat hoe meer informatie je vergaart over wat je doet, dat beter voor je is. Je moet je niet beperken tot gedachten als “ik moet alleen maar kennis halen uit poëzie, want ik ben een dichter”, of “ik moet mijn gedachten aan mijn Surinaamse afkomst ontlenen”. Als het kunstwerk op zichzelf kan staan, is het verwaarloosbaar waar het vandaan komt.’
Michael Tedja, The Color Guide Series, 2 juli t/m 28 augustus 2022, bij Museum de Fundatie (Zwolle). Er is een gelijknamig kunstboek verschenen bij Hatje Cantz Verlag.
Maarten Buser
is dichter en kunstcriticus