metropolis m

De minister van Cultuur vroeg de Raad voor Cultuur om advies over de omgang met koloniale collecties. Een deskundige commissie komt vandaag met haar advies: erken het historisch onrecht van het wegnemen van het cultuurbezit en werk toe naar onvoorwaardelijke restitutie, in samenwerking met vooral de landen waar Nederland koloniale banden mee had. Het gaat om vele honderden, zelfs duizenden objecten die door Nederland uit de landen zijn meegenomen.

Lees hier de samenvatting van het advies, zoals gepubliceerd in het rapport:

Vanaf het begin van de zeventiende eeuw had Nederland handelsposten en koloniën in Azië, Afrika en in Noord- en Zuid-Amerika. Ruim vier eeuwen lang waren Nederlanders op vele plaatsen op deze continenten aanwezig als handelaren, kolonisten en bezetters. Een tijd die zich voor de oorspronkelijke bevolking kenmerkte door uitbuiting, geweld, racisme en onderdrukking. Een tijd ook waarin vele culturele, historische en religieuze objecten uit deze gebieden naar Nederland kwamen en die tot op de dag van vandaag te zien zijn in de Nederlandse musea. Daaronder bevinden zich ook cultuurgoederen die indertijd tegen de wil van de eigenaren in Nederlandse handen kwamen, bijvoorbeeld door diefstal of via militaire acties.

De Nederlandse koloniale collecties bestaan uit een divers palet aan cultuurgoederen, waaronder kunstobjecten, religieuze objecten, historische objecten, sieraden, natuurhistorische objecten en gebruiksvoorwerpen. In totaal gaat het om honderdduizenden objecten. Naast musea die omvangrijke en belangwekkende koloniale collecties beheren, zoals het Nationaal Museum van Wereldculturen, Museum Bronbeek en het Rijksmuseum, hebben ook vele kleinere musea koloniale collecties. Uit een enquête van de Commissie en de Museumvereniging onder de Nederlandse musea blijkt dat er nog veel onbekend is over de manier waarop koloniale cultuurgoederen in Nederlands bezit zijn gekomen. Desondanks geeft een aantal musea aan dat zij objecten beheren waarvan zij weten dat deze in de koloniale tijd zonder instemming van de eigenaar zijn verworven.

Het teruggeven van koloniale cultuurgoederen door ex-koloniale mogendheden is niet iets van de laatste tijd: de eerste voorbeelden van teruggaven dateren al uit de koloniale tijd. Nederland heeft tot op heden voornamelijk voorwerpen teruggegeven aan Indonesië. De redenen voor deze teruggaven waren divers. In sommige gevallen werden objecten teruggegeven als diplomatiek geschenk ter gelegenheid van bijvoorbeeld een staatsbezoek. Soms lag aan teruggaven een overeenkomst tussen landen ten grondslag, bijvoorbeeld de joint recommendations uit het midden van de jaren zeventig tussen Nederland en Indonesië. Van een teruggavebeleid dat samen met de herkomstlanden is ontwikkeld, is tot op de dag van vandaag echter geen sprake.

De Europese landen die indertijd koloniën hadden, gaan verschillend om met hun koloniale cultuurgoederen en met verzoeken om teruggave daarvan. Er zijn landen met een terughoudende opstelling ten aanzien van teruggave‐ verzoeken en landen die meer openstaan voor dergelijke verzoeken. Er zijn landen waar de overheid zich afzijdig houdt in het debat en landen waar de overheid juist duidelijk positie heeft gekozen. Sommige landen beperken zich tot permanente bruikleen van objecten aan herkomstlanden en andere landen gaan over tot daadwerkelijke eigendomsoverdracht van cultuur‐ goederen. Deze verschillen reflecteren de verscheidenheid aan opvattingen tussen landen, maar hebben ook te maken met verschillen in wetgeving die teruggave al dan niet in de weg kan staan. Maar feit is dat in alle landen de urgentie toeneemt om het vraagstuk aan te pakken. Niet alleen omdat de herkomstlanden en vertegenwoordigers van diaspora’s steeds meer van zich laten horen, maar ook en vooral omdat het in de landen die vroeger koloniën hadden, steeds belangrijker wordt gevonden dat er verantwoordelijkheid wordt genomen voor het koloniale verleden.

De gesprekspartners van de Commissie uit voormalig gekoloniseerde landen geven aan dat zij het belangrijk vinden in hun musea de koloniale geschiedenis te kunnen vertellen, ook aan de hand van objecten die nu in Nederland zijn. De gesprekspartners in Suriname en het Caribisch gebied zijn van mening dat eerst de museale infrastructuur op orde moet worden gebracht, alvorens deze landen objecten terug kunnen ontvangen. De gesprekspartners willen graag een structurele museale samenwerking met Nederland op het gebied van capaciteitsontwikkeling. De Indonesische gesprekspartners beklemtonen het belang van gezamenlijk wetenschappelijk herkomstonderzoek. De gesprekspartners geven aan dat teruggave van cultuurgoederen een zaak is van staat tot staat, maar dat gemeenschappen tot wier cultuur deze goederen behoren, daar zelf ook baat bij moeten hebben.

Bij de omgang met koloniale cultuurgoederen en met name bij verzoeken tot teruggave, speelt een aantal aspecten een rol. In de eerste plaats is dat de wijze waarop een koloniaal cultuurgoed in Nederlands bezit is gekomen. Een verzoek om teruggave van een cultuurgoed dat indertijd is geroofd, vraagt bijvoorbeeld om een andere afweging dan een verzoek om teruggave van een cultuurgoed dat legitiem door schenking of aankoop is verkregen of waarvan de herkomstgeschiedenis niet achterhaald kan worden. Ook het belang van een cultuurgoed, zowel voor het herkomstland als voor Nederland, is een aspect dat in ogenschouw genomen kan worden, evenals de bewaar‐ omstandigheden en toegankelijkheid van het cultuurgoed na eventuele teruggave, en het beschikbaar zijn van alternatieven voor teruggave.

Ten slotte is natuurlijk de vraag belangrijk wie de huidige eigenaar is: de Rijksoverheid, een andere overheid of een particulier. De omgang met verzoeken tot teruggave van cultuurgoederen is niet zozeer een juridische als wel een ethische kwestie. Dit vanwege het verjaringsprincipe in het Nederlandse recht en het feit dat de voor koloniale cultuurgoederen relevante internationale verdragen geen terugwerkende kracht kennen. Voor een ethische omgang met verzoeken om teruggave kunnen de normen en principes van het internationale humanitaire recht en de ethische codes van internationale maatschappelijke organisaties, een bruikbaar kompas zijn. Daarin wordt een coulante omgang met verzoeken tot teruggave bepleit met als uitgangspunt dat wat gestolen is, in principe teruggegeven moet worden. Anders dan in een aantal andere Europese landen het geval is, verzet de Nederlandse wet zich niet tegen teruggave door de Staat van koloniale cultuurgoederen aan herkomstlanden. 

Aanbevelingen van de Commissie aan de minister van OCW

1. De eerste stap in de ontwikkeling van een beleid over de omgang met koloniale collecties is naar oordeel van de Commissie de erkenning dat door het tegen hun wil in bezit nemen van cultuurgoederen, de oorspronkelijke bevolking van de koloniale gebieden onrecht is aangedaan.

2. De tweede stap is het uitspreken van de bereidheid om dit historisch onrecht, dat tot op de dag van vandaag nog als onrecht wordt ervaren, waar mogelijk te herstellen en deze bereidheid tot uitgangspunt te maken van het beleid over de omgang met koloniale collecties.

3. De Commissie adviseert dat beleid vast te stellen na dit afgestemd te hebben met de landen waar Nederland langere tijd koloniaal gezag uitoefende, waaronder in ieder geval Indonesië, Suriname en de Caribische eilanden. Respecteer en bied ruimte voor de opvattingen van deze landen en maak per land waar nodig maatwerk mogelijk. Alleen een gezamenlijk gedragen beleid over de omgang met koloniale cultuurgoederen kan voor alle partijen tot bevredigende uitkomsten leiden. Waak, met andere woorden, voor een neokoloniale herhaling van het verleden waarin vooral eigen opvattingen, gevoelens, normen en waarden leidraad zijn voor het handelen.

4. Als inzet voor deze gezamenlijke beleidsontwikkeling adviseert de Commissie om richting de landen waar Nederland koloniaal gezag uitoefende, de bereidheid uit te spreken tot een onvoorwaardelijke teruggave van alle cultuurgoederen waarvan met een redelijke mate van zekerheid kan worden aangetoond dat de herkomstlanden deze indertijd onvrijwillig zijn kwijtgeraakt en die vervolgens in bezit van de Nederlandse Staat zijn gekomen. Dit vanzelfsprekend voor zover het land van herkomst deze teruggave ook wenst.

5. De bereidheid tot onvoorwaardelijke teruggave betekent dat het belang van het herstel van historisch onrecht bij een verzoek om teruggave niet wordt afgewogen tegen andere belangen, hoe relevant deze op zichzelf genomen ook kunnen zijn. Herstel van onrecht wordt naar oordeel van de Commissie niet pas gerealiseerd in het concrete geval van een teruggave, maar ook en vooral door in het beleid dit onrecht te erkennen en het herstel daarvan als principieel uitgangspunt te hanteren.

6. De Commissie adviseert richting de herkomstlanden waar Nederland koloniaal gezag uitoefende, aan te geven dat Nederland ook bereid is om verzoeken tot teruggave in overweging te nemen van cultuurgoederen in rijksbezit waarvan de herkomstgeschiedenis niet kan worden vastgesteld of niet wijst op onvrijwillig bezitsverlies. Dit voor zover deze cultuurgoederen voor het land van herkomst een bijzonder cultureel, historisch of religieus belang vertegenwoordigen. Anders dan het geval is bij cultuurgoederen die onvrijwillig verloren zijn gegaan, dient volgens de Commissie bij een oordeel over dergelijke verzoeken het belang van teruggave voor het herkomstland naar redelijkheid en billijkheid afgewogen te worden tegen andere relevante belangen. Voor deze verzoeken geldt immers niet het principiële argument van herstel van onrecht, maar het argument van honorering van een bijzonder belang van het herkomstland. Voorbeelden van daarbij af te wegen belangen zijn het belang van een cultuurgoed voor Nederland, de bewaaromstandigheden en toegankelijkheid na eventuele teruggave en het beschikbaar zijn van alternatieven voor teruggave.

7. De Commissie adviseert om ook verzoeken tot teruggave van cultuurgoederen in rijksbezit in overweging te nemen van landen die door andere mogendheden gekoloniseerd waren. Omdat bij dergelijke verzoeken een bredere afweging aan de orde kan zijn, adviseert de Commissie daarover steeds naar redelijkheid en billijkheid en op grond van een afweging van belangen te besluiten. Dit neemt niet weg dat als het verzoek een onvrijwillig verloren cultuurgoed betreft, ook hier naar oordeel van de Commissie de mogelijkheid van herstel van onrecht het uitgangspunt moet zijn. Dit omdat ongeacht of Nederland zelf mede-veroorzaker was van het onrecht in deze landen, het als huidige bezitter van het cultuurgoed als enige in staat is om dat onrecht te herstellen.

8. Een besluit over een verzoek tot teruggave van een cultuurgoed door het land van herkomst dient, voor zover het cultuurgoed eigendom is van de Staat, genomen te worden door de minister van OCW. De Commissie adviseert dat de minister over deze verzoeken besluit op geleide van een openbaar advies van een daartoe in te stellen onafhankelijke Adviescommissie. Daarmee wordt bereikt dat de besluiten van de minister gebaseerd worden op een deskundigenoordeel dat los van het eigenaarsbelang tot stand is gekomen.

9. De Commissie adviseert om een Expertisecentrum Herkomst Koloniale Cultuurgoederen op te richten met als taken de verificatie van de herkomst van cultuurgoederen bij teruggaveverzoeken, het voor zover nodig doen, of laten doen, van aanvullend herkomstonderzoek, het opzetten, beheren en algemeen toegankelijk maken van een database over de herkomst van koloniale cultuurgoederen in Nederlandse musea en de deskundigheids‐ bevordering van musea.

10. Een noodzakelijke voorwaarde voor het uitvoeren van de door de Commissie geadviseerde beleidslijn, is kennis over wat er in de Nederlandse musea aan koloniale cultuurgoederen aanwezig is en over de wijze waarop deze cultuurgoederen indertijd zijn verworven. Voor de herkomstlanden is deze kennis onontbeerlijk om cultuurgoederen terug te kunnen vragen. De Commissie adviseert de minister de musea te wijzen op hun verantwoordelijkheid voor het doen van onderzoek naar de herkomstgeschiedenis van hun koloniale cultuurgoederen en hun kennis daarover toegankelijk te maken voor de herkomstlanden.

11. Uit gesprekken van de Commissie met vertegenwoordigers van de herkomstlanden, kwam steeds weer naar voren dat het hen niet alleen gaat om de eventuele teruggave van cultuurgoederen. Ondersteuning bij het opzetten van een museale infrastructuur met goede bewaar‐ omstandigheden, de opleiding van deskundige medewerkers, de mogelijkheid voor studenten om in Nederlandse musea stage te lopen, het doen van gemeenschappelijk onderzoek en de uitwisseling van kennis, zijn onderwerpen die door de herkomstlanden steeds weer als belangrijk genoemd werden. Deze gesprekken brachten de Commissie tot het inzicht dat een adequate omgang met verzoeken tot teruggave niet een eindresultaat is, maar onderdeel moet zijn van een samenwerking tussen Nederland en de herkomstlanden waarin gezamenlijk wordt opgetrokken teneinde vanuit verschillende perspectieven het verhaal van de koloniale tijd te kunnen vertellen. De Commissie adviseert de ministers van OCW, Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelings‐ samenwerking dan ook om de museale samenwerking tussen Nederland en de herkomstlanden tot onderwerp van het internationale cultuurbeleid te maken. Ook adviseert de Commissie de minister van OCW in het beleid met betrekking tot de BES-eilanden aandacht aan deze museale samenwerking te geven.

12. Ten slotte: ook andere Europese ex-koloniale mogendheden zijn op dit moment zoekende hoe zij moeten omgaan met hun koloniale cultuur‐ goederen. De Commissie adviseert daarom om, al dan niet in Unescoverband, te investeren in de uitwisseling van kennis, ideeën en opvattingen tussen deze landen en om met gelijkgestemden naar mogelijkheden te zoeken voor meer internationale samenwerking en afstemming.

LEES HIER HET HELE ADVIES

Recente artikelen