metropolis m

Moeder leert ons kunst beschouwen. Wat zie je? Wat voel je? Waar denk je aan? Hoe is dit gemaakt? Ze vertelt dat ze liever naar de kunstacademie was gegaan: ‘Indo’s houden van mooie dingen.’ Maar destijds, zo kort na de oorlog, zo kort nadat Indië niet meer was, zo kort na de Jappenkampen, moest ze aan haar toekomst denken. Opgroeiend in een huis waar mannen vooral ontregelende passanten zijn, ontwikkelen we een fascinatie voor ontregelende vrouwen; van Lilith en Medusa tot Maria Magdalena, Cassandra, Hypatia en Madame de Pompadour. We ontdekken dat kunstenaars het wel spannend vonden om ze op doek te vangen, die krachtige (anti-)slachtoffers, maar ze waren nooit iemands gedroomde echtgenote.

In 1998 mogen we naar het gymnasium. In de eerste klas hebben we genoeg gespaard om onze achternaam te veranderen. Via een zijtraject voor begaafde leerlingen richten we ons op schrijven, filosofie en kunst. Kunstenaars zien we als visionaire, eigengereide mannen. We spijbelen om naar films en concerten te gaan en vanaf onze vijftiende verjaardag slapen we weinig thuis.

Op ons zeventiende gaan we naar Amsterdam: kunstgeschiedenis aan de grachten. Tweehonderd studenten, het overgrote deel vrouw, in een indrukwekkende zaal. Om rond te komen hebben we vier bijbaantjes: in het bruine café om de hoek, bij de hamburgerkraam op een landgoed, achter de balie in een botoxkliniek in de P.C. Hooftstraat en bij de universiteitskrant voor de rubriek toneelrecensies. Onze studievriendinnetjes, bijna allemaal blond, ontvangen huur en collegegeld van hun ouders. Een enkeling heeft een hockeybeurs of klust bij als model of oestermeisje, of is erfgename van dat landgoed waar wij in die hamburgerkraam werken.

We raken verzot op deze nieuwe wereld, vol ideeën en kunst. We gaan overal vrijwilligerswerk doen: in het bestuur van de vereniging, bij de faculteitskrant, bij het studieblad, bij W139, ARCAM, Montevideo, Huize Frankendael, SSBA, Nieuw Dakota, de Rijksakademie, SMBA, het NAi en de galeries. We leren het veld kennen en het veld ons. In 2009 hervatten we onze studie na een periode van persoonlijk verlies en geld verdienen. We worden door de hoogleraar als assistent gevraagd, toegelaten tot drie masters en kiezen voor de conservatorenopleiding.

Vanaf 2013 gaan we serieus solliciteren. We zijn ouder, ons bewuster van hoe we overkomen en minder ontvankelijk. Tijdens een sollicitatiegesprek vraagt een commissielid of ‘dat eindcijfer, die negen’ van een bepaalde mannelijke conservator werkelijk objectief was. Voordat we kunnen vragen wat hij precies bedoelt, zegt een ander mannelijk commissielid dat we daar geen antwoord op moeten geven.

Elders stelt een museumdirecteur ons de vraag waar we écht vandaan komen. Hij reageert opgewekt als we mompelen dat vader Molukse wortels heeft: ‘Molukkers! Zulke hardwerkende, godvrezende mensen!’ En hij vervolgt uitdagend: ‘We hebben even last van ze gehad met de kapingen, maar verder zijn ze heel aangenaam.’ We vinden de onwetendheid, de kleinerende arrogantie nogal pijnlijk: kan het deze man iets schelen hoeveel niet-erkend trauma achter de Molukse Nederlander schuilgaat? We bedanken per e-mail voor de baan en gaan nooit meer naar dat museum.

In 2016 zijn we al enige jaren werkzaam als curator en inmiddels ook artistiek-directeur bij een kleinere instelling. We adviseren fondsen, we nemen zitting in besturen, we zijn te gast bij diners, we kennen de pers, we geven les en lezingen, we schrijven voor catalogi, we worden uitgenodigd voor jureringen. De helft van alles nog altijd vrijwillig. Per week bezoeken we minimaal vijf openingen, vijf studio’s en vijf tentoonstellingen. Dat vinden we het leukste wat er is. We zijn kritisch, doelgericht en voelen verantwoordelijkheid.

De visionaire, eigengereide man weet niet hoe hij ons moet vangen. Gemiddeld eens per week maken kunstenaars avances. Soms wordt dat een beetje obsessief; eentje is bijvoorbeeld boos dat we alleen maar vragen over zijn werk stellen en niets over onszelf delen. Een ander wordt serieus verliefd, terwijl dat helemaal niet handig is. Een oudere kunstenaar meldt achter de gesloten deuren van zijn atelier dat we veel te mooi zijn om zo hard te werken: ‘Moet jij niet gewoon kindjes maken?’ Ook een begunstiger vindt het moeilijk ons als professioneel te beschouwen. Na een rondleiding door onze tentoonstelling nodigt hij ons in een lange, fantasierijke mail uit voor een midweekje Japan, om ons te fotograferen als een bondagemodel à la Arākī. Ergens anders analyseert een leidinggevende opgewonden dat we weliswaar lief en charmant doen, maar vanbinnen ‘een echte bitch’ zijn.

Ondertussen komen veel vrienden niet aan het werk. Eentje vraagt in een dronken bui of we niet het gevoel hebben dat we vooruitgeschoven worden vanwege diversiteitsquota. We vragen ons af of hij aanvoelt dat het precies andersom is: dat we al ons hele leven harder werken, harder moeten werken en veel beter moeten zijn dan de mensen waartussen we volwassen zijn geworden.

2017. We zijn bevriend met kunstenaars die zichzelf omringen met zwarte cultuur, terwijl ze zelf een geprivilegieerd wit leven leiden. We zien een jongere generatie die alles doorheeft, maar zich de vingers niet wil branden. We merken op dat de rijkere jongvolwassene collectioneur kan worden zonder een eigen smaak te hebben. We ontmoeten toezichthouders en managers die zo gericht zijn op ondernemerschap dat ze vergeten dat privaat publiek moet ondersteunen in plaats van andersom. We vragen ons af hoe ironische, onsubtiele kunst zo goed kan verkopen in tijden als deze, maar stellen die vraag nog niet hardop.

In 2018 staat diversiteit op vrijwel elke institutionele agenda. We lezen persberichten vol hernieuwd populaire termen: capitalization, objectification, commodification, patronization, exotification, patriarchization, instrumentalization, decanonization, neocolonization. Kunst die daarover gaat, is wat waard. Maar als we erop ingaan met concrete, persoonlijke voorbeelden dan stuiten we op glazige ogen of ongemakkelijk gelach met daarachter ongewenste schuldgevoelens.

Maar waar kom je écht vandaan? Waar we echt vandaan komen, vertelt wat we echt hebben meegemaakt, hoe dat echt was en hoe we je, ondanks of dankzij van alles, misschien wel echt hebben ingehaald. De vraag is: wil je dat echt horen?

DEZE COLUMN IS GEPUBLICEERD IN METROPOLIS M NR 3-2018 TRANSGRESSION. STEUN METROPOLIS M, NEEM EEN ABONNEMENT. ALS JE NU EEN JAARABONNEMENT AFSLUIT STUREN WE HET NIEUWSTE NUMMER GRATIS TOE. MAIL JE NAAM EN ADRES NAAR [email protected]

Zippora Elders

is curator, kunsthistoricus en schrijver. Ze was o.a. directeur van Kunstfort bij Vijfhuizen, Cocurator van Sonsbeek20-24 en Hoofd Curatorial Department & Outreach van Gropius Bau in Berlijn

Recente artikelen