metropolis m

Tapta
Rosemarie Trockel
Goshka Macuga
John Dugger
Hélio Oiticica
Sheela Gowda
Tonico Lemos Auad, Sleep Walkers, 2009
Varvara Stepanova

Overal door de hal van het M HKA staan platte poppen, gevarieerd gekleed, opgeprikt op lange stokken, die het hele tafereel tegen het plafond opduwen. Op afstand van het aardse gepeupel beeldt The Greatest Happiness Principle Party (2001) van Alice Creischer de dramatische ondergang uit van een Oostenrijkse bank, die in 1931 in de Wiener Secession een feestje organiseerde terwijl de economische crisis al had toegeslagen. De poenige lui staan er zogezegd gekleed op.

De tentoonstelling Textiles, waarmee het Antwerpse M HKA (tegenwoordig zonder ‘u’) zijn opening na renovatie viert, is niet zomaar een tentoonstelling van textielkunst. Verwacht hier geen folkloristische motieven, die zogenaamd het historische onderbewuste vormen van hedendaagse kunstenaars. Evenmin is er in Antwerpen een uitgesponnen exposé van de geschiedenis van stoffen, patronen, weeftechnieken en garens.

Curator Grant Watson is totaal niet in de esthetische eigenaardigheden van het medium geïnteresseerd en typeert zijn interesse als ‘conceptueel’. Hij is uit op de maatschappelijke signatuur van textiel, waar volgens hem identiteiten op stoelen en gemeenschappen door gevormd worden. Meer dan wat aaneengeregen gekleurde garens is textiel hier voorgesteld als een sociaal goed, wat de ondertitel van de tentoonstelling ook aangeeft: ‘Kunst en het Sociale Weefsel’.

Watson beroept zich bij zijn verhaal op enkele inspiratiebronnen. Om te beginnen op Seth Siegelaub, de Amerikaanse Amsterdammer die bekend staat als een van de aartsvaders van de conceptuele kunst, de kunststroming die het idee in de kunst stelde boven haar materiële vertaling. Sinds de vroege jaren zeventig heeft hij zich ontwikkeld tot een autoriteit op het gebied van textiel.

In Antwerpen beleeft Siegelaub zijn eerste museale coming out in dertig jaar en toont enkele boeken uit zijn indrukwekkende collectie, waaronder patronenboeken, een handleiding voor het maken van weefgetouw, een afbeelding van een weefsel in Diderots encyclopedie en enkele zeventiende-eeuwse decreten die de handel in textiel dienden te reguleren. Ter inzage ligt tevens de monumentale Bibliographica Textilia Historiae, in 2004 is uitgegeven door Siegelaub en het door hem opgerichte Centre for Social Research on Old Textiles (CSROT), met daarin duizenden publicaties op het gebied van textiel.

Voor Siegelaub is textiel niet alleen een identiteitsvormend medium, van klederdracht tot mode, ze is ook een emancipatoir politiek instrument (bij de oude Grieken eisten vrouwen stemrecht via een demonstratie waarin ze hun weefsels meenamen), en cruciaal voor de economie, meer speciaal de opkomst van het kapitalistisch systeem, bijvoorbeeld bij de productie van wol in Vlaanderen en de industrialisatie daarvan.

In de geest van Siegelaub ontrolt Textiles zich als een op socialistische leest geschoeide geschiedenisles, met de constructivist Varvara Stepanova (1894-1958), en het in de tentoonstelling verzamelde archief van op het constructivisme geïnspireerde vooroorlogse vakbondsspandoeken uit Vlaanderen voegt zich geruisloos in het geheel.

Andere kunstenaars passen minder goed in de richting die Watsons verhaal in dit deel van de tentoonstelling neemt. Zoals de Nederlandse Joke Robaard, die een deel van haar fotoarchief toont, waarin ze foto’s uit modebladen ordent en analyseert op hun semiotische betekenis. Hoewel kritisch van karakter kun je dit onthullende onderzoek niet bepaald links geëngageerd noemen, met een speciale focus op de arbeider.

Eenzelfde distantie spreekt uit het zwart-witte tapijt van de Poolse voormalige Turner Prize-genomineerde Goshka Macuga. Op het tapijt is in de traditie van de Vlaamse gobelins een koninklijk tafereel te zien, in dit geval met Prins William van Engeland die een gezelschap van kunstofficials toespreekt, staand voor de Guernica van Picasso, althans een geweven kopie ervan die normaal gesproken in het New Yorkse hoofdkantoor van de VN hangt, en waar de persconferenties van de veiligheidsraad worden gehouden.

Het Antwerpse tapijt is een reactie op Macuga’s huidige installatie in de Witechapel Gallery in Londen, waarvoor ze De VN-Guernica liefst een heel jaar naar Londen heeft weten te krijgen. Voor het tapijt staat een tafel waar iedereen vrijelijk bijeenkomsten mag organiseren ter ere van de democratie. Maar de eerste de beste bijeenkomst die er plaats vond bracht al direct het ultieme symbool van óndemocratie naar de plek: een lid van het Koninklijk Huis. Kennelijk geschokt over het geheel, heeft de kunstenaar zichzelf op het Antwerpse tapijt afgebeeld, te midden van het publiek, terwijl ze haar hoofd onthutst van het tafereel afwendt.

Macuga’s dubieuze historiestuk (in feite een kopie van een toch al gekopieerde situatie) breekt het ietwat eenduidige politieke deel van de tentoonstelling open naar andere, niet-normatieve niveaus binnen de kunst, die meer fluïde van karakter zijn, onbepaald, en daarom niet goed politiek te peilen. Het werk past in die zin goed bij dat van Hélio Oiticica, Watsons tweede grote inspiratiebron in deze tentoonstelling, van wie een paar zogeheten Parangolé-capes getoond, bestaand uit een op de favela-esthetiek gebaseerde garderobe van kleren. De toeschouwer mag de aan elkaar genaaide lappen met scherp contrasterende kleuren en materialen aantrekken, ook in deze tentoonstelling, om via deze, zoals het in kunsttaal heet, ‘transseksuele maskerade’ (het zijn een soort jurken) te treden buiten de eigen normen en waarden, zoals uitgedragen in de eigen kleding.

In Antwerpen is een aparte afdeling voor deze uitdagende grensverleggende textielkunst ingericht met werk van Rosemarie Trockel, Enrico David, Tonico Lemos Auad en Tapta, dat zich misschien niet steeds even sexy en sociaal-bevlogen toont als dat van Oiticica, maar dat net zo weinig normatief is in sociaal-cultureel opzicht. Vooral hier blijkt hoe textielkunst dan wel vaak als oubollig mag worden versleten, maar dat ze net als alle andere hedendaagse kunst boven alles vrij wil zijn en een alternatief voor de gevestigde orde, zowel die van binnen als buiten het museum.

Dit door troebele roerselen beheerste deel van de tentoonstelling werkt binnen Textiles als een bevrijding, die het geheel net op tijd in balans brengt. Achteraf blijft het alleen jammer dat Watson zo bang is geweest voor de meest tuttige aller textielkunst, de zogeheten fibre art uit de jaren zestig en zeventig.

Een confrontatie met dit ooit zo succesvolle genre textielkunst blijft in Antwerpen beperkt tot veruit het meest bizarre werk uit de tentoonstelling, een woud van touw van de Poolse kunstenares Tapta, waar je je als bezoeker in mag wagen, tezamen met het andere publiek, om iets – ik wil niet weten wat – met elkaar te ervaren. Het schijnt dat de collega-conservatoren zich doodgeschrokken zijn toen Watson besloot dit werk uit de collectie van het museum erbij te halen. Volgens mij een goede reden om er juist veel meer van op te hangen.

Dit is een ingekorte versie van een tekst die eerder in De Volkskrant verschenen is.

Tapta

Domeniek Ruyters

is hoofdredacteur van Metropolis M

Recente artikelen