metropolis m

Jeanine van Oene (winnaar)

De inleiding van juryvoorzitter Benno Tempel in de catalogus van de Prijs voor Vrije Schilderkunst maakt nieuwsgierig. Hij zegt dat er op dit moment heel veel figuratie in de schilderkunst te vinden is, veelal in reactie op de politieke situatie. Ook onder de 302 inzenders van de prijs van dit jaar was er die interesse, zo vertelt hij. Er zat veel werk bij dat ging over sociale onderwerpen, veel zoetsappige selfies, en veel dat een mengeling is van scifi en street art, vaak geaccentueerd met neonkleurtjes.

Op de tentoonstelling in het Paleis is er geen spoor van te ontdekken. Daar valt juist op hoe relatief bescheiden het aantal figuratieve schilderijen is tegen de veronderstelde trend in. Zoals ook de wereldpolitiek volkomen afwezig is.

De jury heeft kennelijk niet modieus willen zijn en afstand genomen van de door haar gesignaleerde belangrijkste ontwikkeling met een selectie die zich loszingt uit de tijd. Er is gekozen voor een meer duurzame vorm van schilderkunst die vooral graag over zichzelf lijkt te willen vertellen, het eigen kunst-zijn.

Wat ik wel jammer vind. De helft van het plezier (en belang) van kunst is toch de mate waarin ze iets over onze tijd zegt. Over een paar jaar lacht iedereen om wat nu belangrijk heet te zijn, en weer later is het weer andersom. De rimpelingen van de tijd maken zichtbaar, en geven inhoud en karakter aan de kunst, waarom die niet wat meer toelaten in een tentoonstelling als dit?

Als ik rondloop door het Paleis heb ik moeite te definiëren waar de schilders precies mee bezig zijn. Hoe moet ik deze schilderkunst nu precies beoordelen? Wat is haar plaats in de (kunst)wereld? Het werk voelt angstig modernistisch, in schilderijen die behoudend en voorzichtig ogen. Er wordt geschilderd zonder stemverheffing, bijna fluisterend, alsof ze er niet echt mogen zijn, er in ieder geval niet echt voor durven uit te komen: zie mij, ik schilderij. In sommige gevallen is zelfs het formaat piepklein.

In zijn toespraak, zo lees ik online, had de Koning het over de taak van de kunstenaar. Hij haalde Theo van Doesburg aan die in 1917, in een tijd van oorlog en revolutie, zei dat het de taak van de kunstenaar is om kunst te maken (geen onbelangrijke opmerking in een samenleving in oorlog, waarin veel kunstenaars in Europa naar het front moesten, of zich ertoe gedwongen voelden om te gaan). Een tweede taak was volgens Van Doesburg om het publiek ontvankelijk te maken voor de schoonheid van de kunst. Oftewel: hoe het maken van niet-politieke kunst toch een politieke handeling kan inhouden. Misschien wil de Koning dat we de verzamelde schilderkunst in het Paleis ook zo gaan zien.

In de catalogus ontdek ik dat winnaar Vera Gulikers een index heeft geschilderd van huishoudelijk schoonmaakspullen (gebruikt als kwast), met als toppunt een schilderij waar de voorstelling met dweil grotendeels aan kant is geveegd. Die radicaliteit verpakt in zoete pasteltinten bevalt me wel: The Semiotics of the Cleaner, vertaald naar doek.

Van de andere winnaars werken Jeanine van Oene en Suzie van Staaveren meer esthetisch; de eerste aan zwierige, ietwat gelikte (of kitscherig, zoals de jury zegt) schilderijen, de tweede aan licht antromorfe ‘muurobjecten’. Meest in het oog springend is voor mij toch wel Niek Hendrix, de ‘hyperrealist’, die er een eigen blog op nahoudt die door de koning in zijn toespraak nog grappend werd aangehaald (Hendrix had een paar jaar geleden de selectie bekritiseerd op zijn blog en de koning was wel benieuwd hoe hij er nu over gaat schrijven, nu hij winnaar is).

Hendrix is een buitenbeentje in het Paleis op de Dam. Hij is een farizeeër in een kerk vol gelovigen, en nog een stapje valser dan Gulikers. Zijn kunst is een grote leugen, totaal niet wat je denkt dat het is, en dat verontrust. Het geeft een ongemak dat in geen van de andere werken op deze tentoonstelling zo sterk naar voren komt.

Zijn schilderijen (van een gipsen gebit) ogen als een foto en excelleren in een zekere virtuositeit, maar ze ontsnappen daar ook aan (dat virtuoos naschilderen van een foto is niet waar het om gaat). Hendrix denkt na over de status van dat waar hij zo van houdt, het schilderen, en vraagt zich af hoe daar in deze tijd van eindeloze reproductie betekenis aan te geven. Hij is er nog niet uit, denk ik, deze postinternet schilderschmerz, maar hij zoekt rustig verder, al schilderend.

De rondgang langs de hokjes doet voelen als een kunstbeurs. Niet alleen Hendrix toont al jaren in een galerie, ook Mirthe Klück, Ricardo van Eyck en Wieske Wester. Er zijn meer momenten van herkenning. Dit, zo lijkt, tot spijt van de juryvoorzitter Benno Tempel, die in de catalogus streng opmerkt dat de Koninklijke Prijs een aanmoedigingsprijs is (6500 euro belastingvrij). 

Tempel zegt dat de grote aandacht voor talent in de kunstwereld van dit moment het zicht op kwaliteit doet verwateren. De markt is te zeer gespitst op jong en nieuw, terwijl de meeste schilders pas op hogere leeftijd een eigenheid ontwikkelen die hun werk uitzonderlijk maakt. Wat een interessante constatering is, zo aan het einde van de termijn van de na vijf jaar afzwaaiende voorzitter.

Als je zijn woorden leest vraag je je af of de Koninklijke Prijs (die vroeger Subsidie heette) niet beter weer gewoon subsidie moet gaan heten, om dat aanmoedigende karakter ervan wat meer te benadrukken. Of dat ze zich juist moet openstellen voor schilderkunst die niet bijna maar echt goed is, zonder leeftijdsgrens. Precies zoals de Turner Prize heeft gedaan: geschikt voor alle leeftijden. Om de prijs geen aanmoediging maar een échte onderscheiding te laten zijn. 

Paula van den Bosch, die de nieuwe voorzitter van de jury is, mag zich er de komende jaren het hoofd over gaan breken. 

Koninklijke Prijs voor Vrije Schilderkunst, Paleis op de Dam, Amsterdam, 6.10 t/m 5.11.2017

Domeniek Ruyters

is hoofdredacteur van Metropolis M

Recente artikelen