metropolis m

Jurgen Drescher, foto Annelous van Toor

Boys don’t cry haalt de gevoelens van mannen uit het verdomhoekje. Dat mannen niet zouden huilen, is immers een popcultuurcliché. De expositie herinnert de bezoeker aan hoe gewoon gevoelens zijn, ‘zelfs’ voor mannen, en dat die niet angstvallig weggestopt hoeven te worden.

Boys don’t cry is een samenwerking tussen Francis Boeske en kunstenaar Twan Janssen. Zij stelde de expositie samen; hij schreef de teksten bij de kunstwerken. Het duo was eerder verantwoordelijk voor de groepstentoonstelling The future is female (in 2018 te zien in Parts Project, Den Haag). In een inleidende video noemt Boeske beide tentoonstellingen tegenhangers: na de sterke vrouw ook de gevoelige man. Hoewel alle exposerende kunstenaars man zijn, lijkt Boys don’t cry echter nauwelijks specifiek om mannelijkheid te draaien. Er is bijvoorbeeld geen emancipatoire ondertoon à la ‘mannen mogen hun emoties laten zien’ – laat staan ‘moeten’. Evenmin vallen jargonachtige termen als toxic dan wel fragile masculinity. De teksten zijn juist vaak concreet en aards, ook omdat Janssen veel uit zijn eigen ervaringen put. Het emotionele spectrum van de expositie is breed en bovendien herkenbaar. Denk aan  lust, angst, dromerigheid en rouw. Er spreekt vooral een nuchtere vaststelling uit: mannen hebben ook gewoon gevoelens. Punt.

Een goed en nauwelijks opvallend voorbeeld van gevoeligheid is te zien in de reeks fraaie, kleine schilderijen van Olphaert den Otter, onder de titel Phoebus (2006-2009). Ze tonen luchten, helderblauw of juist dreigend en donker. Er spreken verschillende soorten gevoeligheid uit: niet alleen dat iemand zo’n lucht herkent als potentieel onderwerp, en die vervolgens realistisch en toch ingehouden lyrisch schildert. Ja, dat is gevoelig, maar wel van het soort dat zeker vanaf de Romantiek gewoon heel vertrouwd is geworden. Den Otters bijdrage herinnert er vooral aan dat gevoeligheid bij mannen helemaal niet iets vreemds is – zeker niet in de kunstwereld. Nog universeler is een geluidwerk iets verder op: My first phone conversation with my boyfriend November 1996¸ een geluidsopname van een gesprek tussen kunstenaar Sands Murray-Wassink en zijn geliefde – en latere echtgenoot – Robin Wassink-Murray. Vooral de aandoenlijke nervositeit van een van de gesprekspartners is o zo herkenbaar, ongeacht geslacht of romantische voorkeur.

[blockquote]Het emotionele spectrum van de expositie is breed en bovendien herkenbaar. Denk aan lust, angst, dromerigheid en rouw. Er spreekt vooral een nuchtere vaststelling uit: mannen hebben ook gewoon gevoelens. Punt.

Jurgen Drescher, foto Annelous van Toor

Michael Jacklin, foto Annelous van Toor

De expositieopzet hinkt op twee benen. Soms spreekt er duidelijke emotie en ook kwetsbaarheid uit de kunstwerken. Op andere momenten is de gevoeligheid vooral terug te vinden in Janssens prettig mijmerende teksten. Wall (2018) van Michael Jacklin bijvoorbeeld is een grote sculptuur die bestaat uit dunne ijzeren staven. Het is een typisch minimalistisch werk dat bewust onpersoonlijk oogt en een uitstraling heeft van ‘wat je ziet is wat je ziet’. Maar Janssen ziet iets heel anders in zijn tekst: ‘Wat zeg je tegen een dierbaar iemand die verdriet heeft en die lijdt? Er is een leven in zijn leven weggevallen en er blijft een grote leegte achter. Zijn dagen stapelen zich op tot een muur van lege dozen, de nachten vormen de enige structuur die de ene lege dag van de volgende onderscheidt. […] En op een dag is de muur van lege dagen af, en gaat het leven toch weer verder.’ Het is een mooie verwoording die het kunstwerk in een ander licht zet: het ogenschijnlijk onpersoonlijke wordt een indringende metafoor voor rouw en meeleven. Dat lukt hem helaas niet met de bijdrage van Maurizio Cattelan, die nu niet echt bekend staat om zijn fijngevoeligheid. Zijn schuimrubberen grafstenen (The End, 2014) ogen als een parodie op rouw. ‘THE END’ staat er groot op, bijna als het slot van een Looney Tunes-aflevering. Tegen dat gebrek aan subtiliteit kun je gewoon niet op schrijven.

Gavin Turk, foto Annelous van Toor

Janssens teksten zijn wel erg aanwezig. De lettergrootte had een slag kleiner gemogen; de teksten soms wat korter. Het voelt nu toch alsof je een expositie bezoekt en tegelijkertijd de catalogus leest. Het eerste kunstwerk bijvoorbeeld is een bronzen afgietsel van een klokhuis, The Pleasure Principle (2006) van Gavin Turk. Het is een sculptuur van heel bescheiden afmetingen, die niet alleen nog kleiner oogt omdat er een grote sokkel onder staat, maar vooral door de grote hoeveelheid tekst op de achtergrond. De eerste keer kun je dat nog door de vingers zien, omdat de tekst een soort beginselverklaring is waarin lijden en geluk met elkaar verbonden worden. Het wordt echter storend bij de kleine, ontroerende polaroid van Paul McCarthy’s stervende hond (Dog, 2000). Het is een bibberende foto, waarop het beeld bijna uit elkaar getrokken lijkt te worden. Waar het beeld van Cattelans kunstenaarschap bevestigd wordt door The End, is McCarthy’s Dog een verrassende keuze. Het is namelijk een atypisch werk van deze kunstenaar, wiens faam – en beruchtheid – voor het grootste deel berust op grote, sprookjes- en tekenfilmachtige beelden; denk bijvoorbeeld aan het standbeeld Santa Claus op het Rotterdamse Eendrachtsplein. In andere woorden: de foto verdient echt meer ruimte dan die nu krijgt.

Hoewel alle exposerende kunstenaars man zijn, lijkt Boys don’t cry echter nauwelijks specifiek om mannelijkheid te draaien

Koes Staassen, met tekst van Twan Janssen, foto Annelous van Toor

Tony Matelli, Abadon Weed, in Boys don't cry, Concordia, foto Annelous van Toor

Hoewel de teksten zo aanwezig zijn, zijn ze niet leidend. De samenstellers zijn de eersten om te erkennen dat ze slechts één manier zijn om naar de werken te kijken. Het gaat om het ontwikkelen van een persoonlijke blik, vertelt Boeske in de eerder genoemde video. In mijn eigen hoofd blijft vooral Rob Scholtes Question Mark ? / 12 (1994) rondspoken. Het is een naschildering van een propagandabillboard waarop kamikazepiloten worden verheerlijkt. Zo’n enorm gewelddadige actie lijkt aanvankelijk niet op zijn plaats binnen het emotionele spectrum van Boys don’t cry. Vaderlandslievendheid en woede zijn echter ook ‘gewoon’ emoties, heel sterke zelfs. Beide zijn bovendien zeker niet exclusief voorbehouden aan mannen, maar de afbeelding oogt wel heel machistisch. En toch, zoveel van je land houden dat je jezelf er voor op wil offeren, dat is óók kwetsbaarheid, maar in zo’n extreme vorm dat die nauwelijks nog herkenbaar is als zodanig. Daardoor valt des te meer op hoe herkenbaar de andere emoties zijn die in de expositie een plaats hebben gekregen.

Boys don’t cry, Concordia, Enschede, t/m 06/10.2019

Maarten Buser

is dichter en kunstcriticus

Recente artikelen