metropolis m

Peter Zegveld, Rondgang, 1995 (voor het eerst tentoongesteld in 2019), fotografie Gert Jan van Rooij

De kinetische kunst van Peter Zegveld is theatraal en fantasierijk. Hij schept illusies, maar laat tegelijkertijd zien hoe hij te werk gaat. Een grote kogel wordt een kinderhoofdje; een hond blijkt een ketting aan een katrol. In Enschede is nu een grote solo van hem te zien.

Stap de cirkel in voordat je op de knop drukt. Daarna begint er een geluid te klinken, een soort tik; daarna nog een, nog een – in steeds sneller tempo. Op een gegeven moment lijkt er een onzichtbaar, maar luidruchtig dier om je heen te rennen; een grote rat misschien. Rondgang (1995; nu voor het eerst geëxposeerd) is zowel een typisch als atypisch werk voor Peter Zegveld (1951). Hij bedenkt en bouwt bewegende, geluid makende kunstwerken waarvan je je regelmatig even afvraagt of ze stiekem toch niet leven. Rondgang is een uitgebeende vorm daarvan: alleen geluid is genoeg om een denkbeeldig dier op te roepen. Er is een visuele component, een rij apparaatjes, verbonden met een wirwar van kabels, maar dat is een geheugensteuntje dat het hier toch echt om een illusie gaat.

Tot zover is Rondgang karakteristiek voor Zegvelds werk: de fantasie prikkelen, maar ook laten zien hóé die geprikkeld wordt. Het atypische zit in de kale, bijna abstracte vorm, want Zegvelds kunst heeft vaak een heel visuele, theatrale kant. Hij was ook jarenlang theatermaker én kunstenaar, tot hij zich volledig op de kunst ging richten. Op een aantal performances na, bestaat zijn werk uit bewegende sculpturen en andersoortige objecten, en apparaten die schaduwbeelden maken. Een ander opvallend kenmerk is de inzichtelijkheid van de constructie. De kabels zijn niet weggemoffeld; de objecten die de schaduwen vormgeven bevinden zich volledig in het zicht. De Zegveldmonografie uit 2013 heet toepasselijk Exploded View: een explosietekening, de technische tekening waarop een apparaat uit elkaar geploft lijkt te zijn en alle onderdelen los van elkaar te zien zijn. Bovendien is er vaak geluid, in de vorm van hoevengeklop, kinderstemmetjes of een flinke knal of tik die je vaak toch even van je stuk brengt. Er zit zelfs een kunstwerk bij, Conquistador (2019), dat een betonblok omhoog laat springen – waarna er natuurlijk een enorme smak volgt. Op het moment van mijn bezoek is het object letterlijk stilgelegd omdat er zich onder de museumvloer een opslag bevindt waarin de schilderijen aan de muren trilden. De dubbele betekenis van de expositietitel Wat beweegt… is moeilijk te missen: dit is kunst die (directe) reacties op moet roepen.

[blockquote]Zegveld is in zijn eentje zowel de fantast als de vakman die met (wilde) ideeën een werkende machine kan bouwen. Beide kanten dwingen bewondering af

Peter Zegveld, Paard, 2011, fotografie Gert Jan van Rooij

Het eerste kunstwerk dat je tegenkomt zet meteen de toon door een beroep te doen op de verbeelding. Paard (2011) bestaat uit een zadel waar je op mag zitten, en een apparaat dat de schaduw van een galopperend paard op de muur werpt. Het voelt een beetje alsof je zelf op het dier rijdt. Zegveld is het sterkst wanneer hij actief beroep doet op de fantasie. Dat blijkt onbedoeld ook uit Schans (2012): een helling waar een grote kogel vanaf rolt, tegen een stuk hout aan. Dat geeft een knal, maar dat is het ook wel. Schans blijft wat het is en komt daardoor niet tot leven. Een enigszins verwant kunstwerk doet dat wel, omdat daarin wél een illusie wordt opgeroepen. In Bonkbed (2013) rolt een vergelijkbare kogel steeds tegen het hoofdeinde van een bed. De kogel is net het bonkende hoofd van een jongetje dat mokt of misschien wel ronduit kwaad is op zijn ouders. Zouden ze hem beneden horen en een schuldgevoel hebben, of trekken ze zich niets van hem aan? Knipper met je ogen en het jongetje is gewoon een kogel op een constructie; knipper nog een keer en het is weer het jongetje. Je verbeeldingsvermogen springt aan en uit en weer aan.

Hoewel het idioom herkenbaar is en duidelijk zichtbaar is hoe de illusies tot stand komen, toch lijkt er – gelukkig – geen vaste Zegveldmethode te zijn. Zelfs kunstwerken die op het eerste oog opvallende overeenkomsten vertonen kunnen onderling behoorlijk verschillen in uitwerking en effect. Tot de nieuwe kunstwerken horen bijvoorbeeld twee schotelantenneachtige objecten, waarvan er een theatrale, flinke knal voortbrengt (Vox populi, 2018) en de ander bijna onhoorbaar wordt geaaid door veren (Pendule plume, 2019). Zelfs de inzichtelijke werking is geen vaste vereiste: de kluwen stofzuigerslangen Lacoön (2013) bijvoorbeeld schudt en krioelt vervaarlijk, maar het mechaniek daaronder is niet zichtbaar. De meeste kunstwerken steken echter inzichtelijk in elkaar, waardoor óók duidelijk te zien is hoeveel aandacht en zorg eraan is besteed. Je voelt welhaast het aftasten en de vreugde dat het plan is gelukt. De uitwerkingen lijken simpel, alsof je ze thuis na zou kunnen bouwen, maar kom er maar op. Zegveld is in zijn eentje zowel de fantast als de vakman die met eerste (wilde) ideeën een werkende machine kan bouwen. Beide kanten dwingen bewondering af.

Peter Zegveld, Vox populi, 2018, fotografie Gert Jan van Rooij

Peter Zegveld, Cave Canum, 2018, fotografie Gert Jan van Rooij

Maar uiteindelijk is de verbeeldingskracht Zegvelds troef. De sterkste kunstwerken onttrekken zich aan hun objectieve, inzichtelijke werking. Ze worden dan vatbaar voor subjectieve invullingen en karakteriseringen: dromerig, verontrustend, of een mengsel daarvan. Een uitstekend voorbeeld is Cave Canum [sic] (‘pas op voor de hond’, 2018). Uit de museumtuin klinkt geblaf en het geluid van een ketting. In een groot hok blijkt een katrol aan die ketting te trekken; een luidspreker zorgt voor het geluid. Menig museumbezoeker reageert er vertederd op. Toch weet ik heel zeker dat het een valse hond is.

Peter Zegveld, Wat beweegt…, Rijksmuseum Twenthe, Enschede, nog te zien t/m 27.10.2019

Maarten Buser

is dichter en kunstcriticus

Recente artikelen