metropolis m

Groep met oa Jonathan Castro Alejos, Martin Groch, Erica Petrillo, Parasite 2.0, Anthonio Bermudez, Lotte Reimann, Studio Ossidiana &  Wing Chan

Als ik binnenkom bij de Open Studios meen ik K te zien, de oud-directeur, die zich hier al jaren niet meer heeft vertoond. Zou hij met H uit België meegekomen zijn, in een Brusselse posse, denk ik even. Maar van dichtbij blijkt het een ander te zijn, een lookalike. Even verderop houdt M houdt me staande. We praten, ook over de nieuwe directeur, hoe lang hij er nu zit. Als ik zeg dat het zijn tweede Open Studios is en we dus waarschijnlijk al zijn keuze van kunstenaars in de selectie zullen gaan herkennen, zegt M dat dat niet zo snel gaat. Daar gaat nog wel wat tijd overheen, meent hij, minstens een jaar of vier. Een paar studio’s verderop meldt J me dat het haar tegenvalt, ze is al vrijwel rond. Vorig jaar was beter. ‘Wat vind jij?’ Ik begin net, zeg ik, heb net drie studio’s gezien. Zal ik maar met je meegaan dan, grap ik, maar loop uiteraard verder.

Boven val ik in een rondleiding van H, de directeur, met de halve Raad van Toezicht. Hij groet me direct en stapt na een moment van twijfel of hij dat wel kan maken tegenover de groep op me af, aardig als hij is. H vertelt dat de rondleiding uren neemt omdat elke kunstenaar minstens tien minuten nodig heeft. Superinteressant natuurlijk, maar het vreet tijd. Ik sluit me even aan bij de groep, terwijl J [1] geanimeerd zijn aan voedsel gewijde werk toelicht. Ik vraag maar direct waarom het magazine dat hij heeft gemaakt en dat in stapels op de tafel ligt Enzyme heet. Hij legt uit dat een enzym geen voedingsstof is, maar een aanjager van digestion, een katalyserend intermediair, een verbinder van stoffen ook. H haakt er ad rem op in door te grappen dat de Jan van Eyck het Institute of Digestion is. We lachen, al zit er een grond van waarheid in, weet ook H. J gaat verder in dit Food Lab over zijn interesse in voedsel waar hij studie naar heeft gedaan. Overal op de vloer liggen streekproducten uitgestald, onderling verbonden met lijnen, als in een driedimensionaal diagram. Het oogt wetenschappelijk, als een groentestamboom, maar dat is het geloof ik niet. J toont een foto uit zijn magazine, een wild stuk bos, waar zich een enorme diversiteit aan plantengroei heeft ontwikkeld. Wat de natuur ons hier in Nederland al niet te bieden heeft, ware het niet dat het land gevuld is met monotone graslanden. In het blad heeft J die monocultuur gerepresenteerd op twee vervolgpagina’s. Er staan alleen maar A’s. Mag ik het even voorlezen, vraagt hij aan zijn gezelschap en steekt direct van wal met plechtige stem: ‘AAAAAAAAAAAAAAAAAAAA….’ Hij moet er zelf om lachen, en wij ook. Ik moet verder en verlaat de groep als J zelfgemaakte soep serveert. Bij de buren tref ik een onvervalste postinternet sculptuur van A [2] aan, met een dito grote foto. Het aanwezige gezelschap, bezig aan een ernstige evaluatie, oogt betrapt als ik er binnenstap, alsof ik ze stoor in een familieberaad. Het gesprek valt stil. Als ik begin te fotograferen wisselen ze blikken. Ik trek maar snel weer verder om ze niet langer te hinderen in hun overleg.

In de tuin passeren M en D, de enige galeriehouders die ik tegenkom vandaag. Ik groet maar vergeet te vragen of ze al iets voor hun stal ontdekt hebben. Mij bevalt de grote sculptuur van een soort gestapelde ovalen, achter hun rug wel, wel. Door K [3] gemaakt van mergel, een overbekend streekproduct, dat hier op geheel andere manier wordt gebruikt. Het neemt hier de gedaante aan van een ufo die een geheimzinnig schuim uit de naden loslaat. Alsof het ding nog leeft en beweegt. Ik ben geneigd het schuim aan te raken, om te voelen of het uitgehard is, maar in deze coronatijd laat ik dat toch maar achterwege. Je weet nooit wat er in zit. In de eerste de beste studio in een gang naast de tuin word ik aangeklampt door D [4]. Hij vertelt over zijn samenwerking met M, die al van voor hun tijd aan de Jan van Eyck Academie stamt. Ze hebben hier nu werken in drie ruimtes, met als centrale figuur de installatie, waar ik met hem middenin sta. De verzameling sculpturen op sokkels tussen twee wandschilderingen oogt klassiek esthetisch. D raakt niet uitgepraat. In razende vaart vertelt hij over Valkenburg (do you know?),dat daar twee grotten zijn, een met een nep kolenmijn en een met een imitatie van een katholieke kerk in een Romeinse catacombe (do you know?). In de installatie wordt dat verbeeld door een zwarte muur tegenover een wat renaissancistisch aandoende tekening waar ik wel de belijning van een Romeinse kerk in zie. In de ruimte zelf staan grotachtige sculpturen met allerlei openingen. Het schijnt nog een hele opgave geweest te zijn om ze heel uit de oven te krijgen. D is ervoor naar het EKWC geweest in Oisterwijk. Ze zijn net als de grotten in Valkenburg een unieke kopie. Hij moet er vreselijk om lachen: ‘unique’ en toch een ‘kopie’, zegt hij in half Engels-Nederlands. Ik lach een beetje schaapachtig mee. D vertelt over de geloofssystemen die in dit werk worden uitgedrukt, die allebei hun langste tijd gehad hebben. En over de papegaai die in de geluidwerken op diverse plekken in de Jan van Eyck nog wat olie op het vuur gooit. Het geheel bevalt me wel, hoe opgelegd alles ook oogt. De richting is uit ons bestaan, we leven in een tijd van vele simulacra die ons van alles en nog wat doen geloven.

Een etage hoger kijk ik naar de video van A [5], die het verhaal vertelt van haar verblijf bij een vriendin die nooit ergens tijd voor heeft en altijd maar moet werken (klinkt bekend). A vult haar als het ware aan, toont zich complementair, als een belichaming van haar andere, meer liefhebbende, creatieve en zorgzame ik die haar vrije tijd vult met onder andere het verzorgen van de hond, waar de vriendin zelf kennelijk nooit tijd voor maakt. Je ziet hoe de kunstenaar de dingen doet die het leven zinvol maken. Ik vind het grappig te zien hoe ze zich tegelijkertijd parkeert in het domein van de zachte waarden, van de ‘vrije tijd’ – is kunst dan een hobby? Het doet me denken aan het feit dat dit toch wat ernstige kunsttijdschrift waar ik voor werk in de stationskiosk altijd onder de rubriek ‘hobby’ wordt geplaatst, naast de punnikbladen en de breimagazines.

Waar bij de meeste studio’s de kunstenaars als standwerker hun verhaal doen, zijn er in deze speciale studiovleugel die de academie heeft op het moment dat ik er loop opvallend veel afwezig. Ik moet het doen met de toelichtingen in het gidsje, die wel goed geschreven zijn maar niet altijd specifiek. Gaandeweg begint me de hoeveelheid aanvullende informatie op te vallen die kunstenaars her en der, wellicht uit onvrede met de gidstekst, hebben neergelegd. Nadat ik een fraai verbeeld poëtisch drieluik op video over het menselijk verscheiden in Japan heb bekeken, lees ik in de gang de toelichting die M [6] erbij geschreven heeft op meerdere A4’tjes, ik vermoed omdat ook haar tekst in het boekje wat al te summier was. Als ik het verhaal over de beelden sta te lezen, stapt de kunstenaar op me af. Ze begint me uitgebreid te bedanken voor mijn belangstelling, een grote glimlach op het gezicht.

Hoe anders mijn ontmoeting kort daarna met K [7] die in zijn studio een kas heeft gemaakt waarin je naar een voordracht van hemzelf kan kijken (op video en nu en dan live), terwijl de temperatuur wordt opgevoerd en hete damp over de kijkers wordt uitgeblazen. Ik wil de hitte niet in en blijf buiten kijken, ik denk tot zijn ergernis. Want als ik hem een minuut of tien later aanschiet met de vraag wat de verschillende scènes met elkaar van doen hebben vraagt hij eerst streng hoeveel scènes ik gezien heb. Als ik zeg dat dit de derde is, wijzend naar de lopende video, zegt hij me kortaf die maar helemaal af te kijken, dan zou ik het wel snappen. Ik kijk hem enigszins verbouwereerd aan, maar heb de film wel afgekeken. K presenteert een interessante studie naar de definitie van de tropen, die vooral gestuurd is door de westerse blik. Het Westen heeft bepaald dat de tropen ongeschikt zijn voor kunst, zo heet en vochtig als het er is. Kunst hoort nu eenmaal in gematigde klimaatstabiele ruimtes, met een lage vochtigheidsgraad, zoals de white cube die levert. Cynisch stelt K dat de westerse musea weldra dit beeld van zichzelf zullen moeten conserveren, als het Westen zelf tropisch geworden is. In zijn betoog claimt hij de tropen terug en geeft er een eigen verbeelding aan. Het is een mooi voorbeeld van processen van dekolonisatie die bij wel meer kunstenaars doorklinken.

Met K’s chagrijn nog vers in mijn herinnering tref ik M [8], een zachtaardige Libanees, die me vertelt over zijn installatie, gewijd aan het leven in zijn vaderland Libanon. Geduldig legt hij alle werken uit, waarin strijd doorklinkt en de ergernis aan onredelijke machtsuitoefening. In geserreerde beelden, bijna terloops, toont hij de sociale geboden en verboden, verlangens en gevoelens van gemis, die een leven in Libanon kleuren. Zoals een bruiloft in het grensgebied, waar hij normaal niet mag komen, omdat het een militaire zône is, maar waar hij terecht komt zich voordoend als bruidsfotograaf. Stiekem filmt hij het landschap en houdt de bruiloft vaag. In M’s studio hangt een briefje waar hij zijn installatie in eigen handschrift nog eens uitlegt. Later, op de terugweg in de trein, lees ik hoe H, de directeur, in zijn inleiding in het gidsje vertelt over het vertrek van M uit de Jan van Eyck, vorig jaar. Hij had alleen een briefje op de muur geprikt: ‘Beste Jan van Eyck, Ik heb gehuild, daarna ben ik weggegaan. Groet, M.’

Het laatste half uur op de dag verloopt rustig, alsof iedereen voldaan is, het kijken en praten moe. Ik krijg tijd in stilte snel wat studio’s te bezoeken. Een dieptepunt is voor mij de dialezing van curator N [9] die haar residency kennelijk heeft gebruikt om een tentoonstelling over Algerijnse kunst voor te bereiden. De zelfgenoegzaamheid druipt van haar verhaal af, in een taal waar je misschien je collega-curatoren mee imponeert maar verder op deze wereld helemaal niemand. Een hoogtepunt, vormt een paar gangen verder de film van L [10], die foto’s van internet verzamelt, en voor de film langs is gegaan bij een Duitse amateurfotograaf die hoogspanningsmasten volgt van paal tot paal en die fotografeert. Hij heeft er hele verzamelingen van aangelegd. Een andere hobby van hem is zijn vriendinnen fotograferen in de koeienmest. Hij verbaast zich erover dat mensen het sexy vinden. De film vertelt zijn verhaal aan de hand van zijn fotoverzamelingen, die van mij direct uitgegeven kunnen worden. Misschien moet L eens met R, de uitgever van ROMA, gaan praten.

Ik krijg in dat laatste half uur van de dag de tijd om te overdenken wat ik heb gezien. Meer klimaat, stapsgewijs, inderdaad, zoals H al aangaf in zijn interview op deze site. Meer arabische cultuur. Meer ontwerp en vormgeving. Maar niet heel nadrukkelijk. Waarschijnlijk heeft M gelijk, duurt het nog een paar jaar voordat H echt zijn stempel op de academie drukt.

[1] Jorgge Menna Barreto & Joélson Buggílla

[1] Jorgge Menna Barreto & Joélson Buggílla

[1] Jorgge Menna Barreto & Joélson Buggílla

[1] Jorgge Menna Barreto & Joélson Buggílla

[2] Audrey Large

[2] Audrey Large

[3] Kristina Sedlerova-Villanen

[3] Kristina Sedlerova-Villanen

[4] Domenico Mangano & Marieke van Rooy

Domenico Mangano & Marieke van Rooy

Domenico Mangano & Marieke van Rooy

[5] Anna Ihle

[5] Anna Ihle

[6] Maiko Jinushi

Maiko Jinushi

[7] Kent Chan

Kent Chan

[8] Marwan Moujaes

[8] Marwan Moujaes

[8] Marwan Moujaes

[9] Natasha Marie Llorens

[10] Lotte Reimann

[10] Lotte Reimann

[10] Lotte Reimann

Mehdi-Georges Lahlou

Martin Groch

Elise Eeraerts

Alaa Abu Asad

Marjet Zwaans

Parasite 2.0

Groep met oa Jonathan Castro Alejos, Martin Groch, Erica Petrillo, Parasite 2.0, Anthonio Bermudez, Lotte Reimann, Studio Ossidiana &  Wing Chan

Volg Metropolis M op Instagram: metropolism_mag

Domeniek Ruyters

is hoofdredacteur van Metropolis M

Recente artikelen