metropolis m

Kim David Bots

Het oprekken en uitstrekken zijn populaire begrippen geworden in deze coronatijd. Dit jaar zijn we getuige van de langstlopende tentoonstellingen die Nederland ooit gekend heeft. Sinds deze week is er ook de langstlopende kunstbeurs van Nederland: de Unfair20.

Gaat een beurs normaal gesproken maar een paar dagen mee, precies zoals de markt die het pretendeert te zijn gewend is te doen, de Unfair van dit jaar neemt liefst anderhalve maand in beslag. Zou de beurs eigenlijk in april en vervolgens in augustus plaatsvinden, nu zijn  de zomerweken uitgetrokken voor een stretched fair, die wegens corona over meerdere weekenden uitgespreide openingstijden kent. Het zou wel eens een model kunnen zijn dat we vaker gaan terugzien bij de beursachtige evenementen van de komende tijd, om zo het publiek beter te kunnen spreiden en toch voldoende tickets te verkopen.

Zelf noemen ze zich om die reden dit jaar het Unfair Museum. Maar het blijft een kunstbeurs, met kunst die er te koop is van wat ze zelf noemen de ‘smaakmakende kunstenaars van een jonge generatie’. De nieuwsbrief meet zich een bijpassende ‘onmuseale’ promotietaal aan: het openingsweekend was een blast, veel kunstenaars completely sold out, de organisatie overwhelmed door de positieve respons. Toen ik er afgelopen vrijdagmiddag  in de eerste openingsuren voor het gewone publiek was, bleef het gelukkig prettig rustig.

Er is, om maar direct een hoogtepunt eruit te lichten, de eerste, of misschien moeten we juist zeggen de laatste man van Kim David Bots. Een overlever die meer slachtoffer dan winnaar is. Vul maar in: de genezen coronapatient, de laatste schilder, de evenwichtskunstenaar, een gemiddelde Unfair-deelnemer. Ecce homo. Twee meisjes lopen giechelend voorbij.

Kim David Bots moet je de ruimte geven, weet ook de organisatie, en die kreeg hij.  Hij mag als een van de weinigen het hoekje om werken waardoor een ensemble van objecten en tekeningen ontstaat, die elkaar op allerlei manieren inspireren. Misschien vooral door hun drang zich op te richten, de hoogte in, als terugkerende verticalen.

Bij alle terneergeslagenheid die er ook wel uit spreekt is het een optimistisch beeld. Je kunt je niet aan de indruk onttrekken dat het iets met de huidige tijd te maken heeft.

De ertegenover liggende muur van Josse Pyl oogt in vergelijking heel erg vol, alsof hij te veel heeft gewild in te weinig ruimte, en beter als Bots zich het een en ander had ontzegd. Je ziet wel direct hoe Pyls werk subtiel aansluit bij Bots, als een vorm van spreken of articulatie die zich liever nog wat in het ongearticuleerde ophoudt (niet te expliciet wenst te worden, zich verhullend in vormelijkheden). Daar waar het spreken orakelen wordt en de spreker slechts wat klanken uitslaat die elke goed begrip te boven gaan.

Josse Pyl

Vooraan Vibeke Mascini, achter op de muren Rabi Koria

Ik ben hier in de beste helft van de Unfair, met om me heen naast Bots en Pyl goede werken van onder anderen Rabi Koria en Vibeke Mascini, die een verstomde pianola laat zien die, lees ik in de toelichting, de golven van de oceaan in golvende toetsen weergeeft. Hun stille geratel, voorgebracht door het hier toch wat onbeholpen groot en log ogende instrument, typeert de mediale transformatie die wel meer kunstenaars in dit deel van de beurs in praktijk brengen.

Er wordt hier veel geknipt en geplakt en vertaald en omgezet van van het ene naar het andere medium en de ene naar de andere taal. ‘You own everything’, laat Frédérique Albert-Bordenave iemand in een gepikt filmfragment van de door haar gemaakte videocompilatie zeggen. ‘Everything is yours.’ Om daar door een ander aan toe te laten voegen: ‘Nothing without intention.’ Als de Unfair kritisch wil zijn, dan vooral in dit deel van de beurs.

De lichtgrot van Kévin Bray, die met een bijna ouderwets aandoend lichtspel, zijn archaïsche fluïde abstracties aan de muur een voor een en soms alle tezamen belicht, oogt opzettelijk knullig. Bray, een zelfverklaard technofiel die zich verlustigt aan techniek, heeft zo te zien een fetisj met de verfklodder (of meer abstract het amorfe of ongevormde), maar dan wel in zijn digitale representatie en tot enorme grootte uitvergroot.

In zijn installatie, die ik een soort transmediaal gebedshuis ter herinnering aan de schilderkunst zou willen noemen, passeren ze in alle vormen en maten, de ene klodder na de andere, alsof je met je neus pal op een palet hangt en het zit te scannen met een vergrootglas – zij het dat alles digitaal gegenereerd is, er komt geen spatje verf aan te pas.

De lichtgrot van Bray blijft hier op deze Unfair, bij die ogenschijnlijke gedateerdheid in zijn manier van presenteren, iets te veel hangen in techniek, zoals een diashow zijn eigen voorbijgaande aard opzichtig in zich draagt en het licht uitdooft waar je bij staat. Het geeft aan de beelden een vluchtigheid die zich niet goed laat rijmen met de eerbied voor de autonome schildervorm die er ook uitspreekt.

Kévin Bray

Het zijn op deze Unfair de relatief bekendere namen die het voor mij moeten doen. Zoals de fotocollages van Daniël van Straalen en Thomas Kuijpers, de geestige foto’s van Willem de Haan die straatscènes van commentaar voorziet in (schijnbaar) ter plekke neer geplante billboards (ook op de beurs staat zo’n billboard) en de knuffelkunst van Afra Eisma.

Ik verbaas me over de enorme hoeveelheid keramiek, die als een virus door een generatie lijkt te trekken en steeds meer kunstenaars weet te besmetten, nu ook in de variant van tegels aan de wand en opvallend veel figuratief aardewerk. En ik verbaas me over het ontbreken van de hardcore politieke thema’s die nu al maanden de internationale kunstagenda domineren.

Postcorona heeft de ‘leading generation of artists’ (citaat organisatie uit een persbericht) even iets anders aan het hoofd dan de verschrikkingen van de actualiteit. Ze staat offline op de studio met de handen en voeten in de klei, nuchter, de aandacht af te leiden, weg van het teveel aan ruis, in een poging tot focus of concentratie op meer artistieke zaken.

Daar valt natuurlijk wat voor te zeggen, in deze van nieuws en opinie verzadigde wereld. Maar het heeft gezien de schaal waarop dat hier gebeurt ook iets wereldvreemds. Bij slechts enkele kunstenaars herken je een poging zich ertoe te verhouden, in een reflectie met een zekere distantie.

Ik zie op de Unfair vooral kunst die zich afzijdig houdt van de belangrijkste discussies van het moment, postcorona, gedurende de grootste pandemie in honderd jaar en tijdens een eveneens ongekend grote dekoloniale crash course voor witte nitwits. Als museum zou je er bij een presentatie die pretendeert de ‘leidende kunstenaars van een jonge generatie’ te brengen niet meer mee wegkomen, als kunstbeurs kennelijk wel.  

Thomas Kuijpers

Frédérique Albert-Bordenave

Daniel van Straalen

Jop Vissers Vorstenbosch

Thijs Jaeger & Rik laging

Gilleam Trapenberg

Koos Buster

Willem de Haan

Overzicht met rechtsvoor Afra Eisma

Thomas Trum

Lennart de Neef

Unfair20, Amsterdam, 16.7 t/m 23.8.2020

Domeniek Ruyters

is hoofdredacteur van Metropolis M

Recente artikelen