metropolis m

Installation view of the exhibition “Rossella Biscotti: For the Mnemonist, S.” at WIELS, Brussels, 2014.Photo by Sven Laurent

Neurowetenschappers claimen binnenkort te kunnen beschikken over de totale kennis van het menselijk functioneren, via de grondige analyse van ons brein. Binnen de geesteswetenschappen, en de kunst, wordt daar anders over gedacht. Volgens deze disciplines zijn we weliswaar ons brein, maar toch ook nog zoveel meer.

Installation view of the exhibition "Rossella Biscotti: For the Mnemonist, S." at WIELS, Brussels, 2014.Photo by Sven Laurent

De twintigste eeuw is de eeuw van het ‘cerebrale zelf’, van de overtuiging dat het menselijke gedrag en onze persoonlijkheid volledig zijn versmolten met de biologie van de hersenen. Met de opkomst, in de jaren vijftig, van de analogie tussen brein en computer en de ontdekking van psychofarmaca groeide het idee dat de werking van de hersenen volledig inzichtelijk en beïnvloedbaar is. ‘Neurowetenschap’ was de noemer waaronder de studie van het brein vanaf de jaren zestig een steeds breder verklarend vermogen werd toegedicht – ook gedrag, emotie en socialisering zouden besloten zitten in de grijze massa.

Maar het ‘wij-zijn-ons-brein’-denken heeft ook weerstand ondervonden, in het werk van historici, sociologen, filosofen en kunstenaars die vraagtekens zetten bij grote uitspraken van de neurowetenschap over complexe, uiteenlopende onderwerpen als gender, empathie, verslaving en moederliefde. Een groep onderzoekers in de (zelfbenoemde) ‘kritische neurowetenschap’ ageert vooral tegen de discrepantie tussen onzekere en voorzichtige wetenschappelijke metingen en de boude uitspraken, hoge verwachtingen, enorme geldsommen en het sterke imago van autoriteiten in het vakgebied. Internationale nieuwsitems als ‘kunstenaars hebben een unieke hersenstructuur’ (BBC radio, 17 april 2014) of ‘hersenen van geesteswetenschappers en natuurwetenschappers verschillen’ (Liberty Voice 7 augustus, naar aanleiding van een onderzoek in Brain, structure & function, 31 juli 2014) zullen de ogen van menig kritisch neurowetenschapper doen rollen. Complexe fenomenen als kunst, cultuur, esthetiek en kunde laten zich moeilijk reduceren tot elektrische en chemische impulsen; wie de kloof toch tracht te overbruggen wordt vaak beticht van ‘neuroreductionisme’.

Kunstenaars kunnen niet zonder meer bruggen slaan tussen de vakgebieden neurowetenschap en de geesteswetenschap. Maar kunst kan wel een rol spelen in het verbeelden van de macht en onmacht van de hersenwetenschap. Ze kan het debat bespelen en sturen met kritische, ambivalente en verleidelijke voorstellingen of herinneringen aan vergeten controverses. Dat heeft ze wel vaker gedaan.

Self-portrait (EEG)

Al in de jaren vijftig wees Roland Barthes in zijn boek Mythologieën (1957) op de rol van populaire media in het ideologiseren van cultuur als een universeel en natuurlijk verschijnsel. Een voorbeeld was de ‘mythe van Einsteins brein’, wijdverspreid in kranten en tijdschriften, duidend op de overtuiging dat iets complex als genialiteit kon worden begrepen door de analyse van briljante hersens. Einstein droeg er zelf aan bij door in 1951 mee te werken aan een experiment waarin met elektrodes zijn hersenactiviteit werd gemeten terwijl hij dacht aan de relativiteitstheorie. In de wild zigzaggende lijntjes van Einsteins EEG (gepubliceerd in LIFE magazine en de New York Times) zagen onderzoekers een aanwijzing voor zijn bijzondere denkvermogen. Dit, zo schimpte Barthes, was het beeld van de ‘kennis gereduceerd tot een formule’, alsof het grootste geheim van ons bestaan zou kunnen worden opgelost door het uitlezen van het slimste brein.

Meer dan tien jaar later liet kunstenaar Robert Morris in een ziekenhuis in New York zijn hersenactiviteit meten terwijl hij geconcentreerd nadacht over zichzelf, net zo lang tot het papier met schokkerige lijnen even lang was als zijn eigen lichaam. De resulterende uitdraai noemde hij Self-portrait (EEG) (1963). Morris’ werk zou begrepen kunnen worden als een kritiek op een wetenschap die het zelf en het denken reduceert tot een streepjescode, gemeten en uitgeprint door de nieuwste apparatuur. Maar in interviews laat Morris zich juist bewonderend uit over de beeldtaal van de wetenschap. Het EEG leverde hem een portret met bijzondere zeggingskracht op.

In de jaren negentig (door toenmalig president Bush uitgeroepen tot het ‘decennium van het brein’) leek de droom van de transparante schedel en het geheel ontrafelde brein te worden vervuld door nieuwe hersenscantechnieken. Op boekomslagen, in tijdschriften en televisieprogramma’s werd de hersenscan het beeldmerk van de natuurwetenschap in haar meest veelbelovende en allesomvattende vorm. In regenboogkleuren tonen PET- en fMRI-scans het verliefde, gestreste, agressieve brein in actie. Deze kleurige beelden (door critici verguisd als ‘breinporno’) suggereren dat we via de binnenwereld van onze hersenen alle aspecten van de complexe buitenwereld in kaart kunnen brengen. Dus toen Ai Weiwei in 2009 het geweld van het repressieve regime in China wilde tonen, gebruikte hij een scan van zijn hersenen, gemaakt na een afranseling door de politie van Chengdu. Brain Inflation (2009) speelt met de hegemonie van het objectieve, wetenschappelijke beeld en de (valse) hoop om via de blauwe lijnen van een hersenbloeding ook politieke, culturele en economische conflicten aan de kaak stellen.

Van atlas tot romantische wetenschap

Hoe kunnen we complexe vraagstukken begrijpen door het onderzoeken van deelaspecten, microgeschiedenissen of hersenstructuren? Die vraag, die het onderzoek naar kennis en gedrag zo ingewikkeld maakt, is ook de kern van het oeuvre van kunstenaar Rosella Biscotti. In een aantal verwante werken (begonnen als inzending voor de Prix de Rome in 2009 en dit jaar tentoongesteld in WIELS) maakt ze associaties tussen uiteenlopende momenten in geschiedenis van de neurologie en psychiatrie. In een hoge, helverlichte zaal toont 168 Sections of a Human Brain (2009-2014) op ijzeren snijtafels het monnikenwerk uit de Atlas Anatomicum Cerebri Humani (1931) van de Nederlandse psychiater Gerbrandus Jelgersma. Hij was een van de eerste wetenschappers die aan het begin van de twintigste eeuw een fotocamera gebruikte om honderden hersencoupes te reproduceren. Anatomie was voor Jelgersma de basis voor het begrijpen van de geest en geesteszieken, een objectief vertrekpunt voor het onderzoeken van de subjectieve, mentale wereld. In dezelfde ruimte worden Jelgersma’s foto’s afgezet tegen een beduimelde pocket van The Mind of a Mnemonist (1968), een internationale bestseller geschreven door de Russische psycholoog Alexander Luria. Het is een verslag van zijn jarenlange onderzoek naar de geheugenkunstenaar ‘S.’, een man die bijna alles kon onthouden. Luria zag zijn studie als een voorbeeld van ‘romantische wetenschap’, opgetekend in verhalende stijl en met persoonlijke bespiegelingen, waarmee hij probeerde recht te doen aan ‘de rijkdom van de levende werkelijkheid’, en deze niet (zoals de klassieke neurologie en psychologie) te reduceren tot elementaire componenten of te vatten in een abstract model.

In een naburige zaal valt een interview met een psychiatrisch patiënt te horen, afgenomen door de Nederlandse psychiater Jan Bastiaans in de jaren tachtig. Het is documentatie van Bastiaans’ controversiële behandelmethode, de ‘narcolyse’ (die later verboden werd), waarin patiënten met zware trauma’s ondervraagd werden nadat ze door LSD of Pentothal in een staat van halfslaap waren gebracht. ‘Vertel me wat je ziet’, herhaalt Bastiaans meermaals, waarna de dromen en herinneringen van zijn patiënt door elkaar vloeien en bekende verhalen uit de Tweede Wereldoorlog zich vermengen met persoonlijke wanen en droombeelden. In haar tentoonstelling laat Biscotti ons met associatieve sprongen de langlopende, historische wrijving zien tussen objectieve en subjectieve benaderingen van de menselijke psyche, maar suggereert ze ook de mogelijkheid om deze uiteenlopende onderzoeksperspectieven bij elkaar te brengen.

Mutual Wave Machine, Suzanne Dikker en Matthias Oostrik

Mutual Wave Machine

Een andere recente verschijning van hersenonderzoek in het museum komt van het Marina Abramovic Institute in New York, dat zich focust op de uitwisseling van kunst en wetenschap. Getroffen door de impact en populariteit van Abramovic’ performance The Artist is Present (2010) (waarin ze zich in stilte concentreerde op iedere bezoeker die voor haar plaatsnam), begon een groep kunstenaars en wetenschappers, (onder wie cognitief neurowetenschapper Suzanne Dikker en kunstenaar Matthias Oostrik) in samenwerking met Abramovic een onderzoek naar de invloed van wederzijdse aandacht op gevoelens van verbondenheid. Dat Abramovic zich openstelt voor onderzoek in de cognitieve neurowetenschap is tekenend voor het belang dat wordt toegeschreven aan de cerebrale dimensie – of essentie – van menselijk gedrag, ook in de wereld van performancekunst. Dikker en Oostrik hebben verschillende installaties ontwikkeld waarin twee mensen in stilte tegenover elkaar plaatsnemen, terwijl hun reacties door middel van EEG-metingen en interviews worden verzameld. ‘Heb je het gevoel dat jullie een sterke connectie hadden?’, wordt gevraagd in de enquête die na afloop wordt afgenomen. Ze willen met het werk achterhalen in hoeverre gerapporteerde gevoelens van verbondenheid overeenkomen met de synchronisatie van de hersengolven van de beide deelnemers.

Het werk Mutual Wave Machine (2013), dat te zien geweest was in filmmuseum EYE in Amsterdam, is een ‘tour de force’ in onderzoek naar complexe situaties: net als andere internationale hersenwetenschappers weten ook Dikker en Oostrik ook nog niet wat ‘hersengolfsynchronisatie’ precies betekent en of het van belang is voor persoonlijk contact. De installatie is een voorbeeld van ‘verkennend onderzoek’, zoals veel onderzoek naar het sociale brein. Bijzonder is Abramovic’ jarenlange ervaring – duizenden uren in wederzijdse concentratie – waar het team uit kan putten in het ontwerpen van deze experimentele ontmoetingen. Misschien kan door deze samenwerking ‘de rijkdom van de levende werkelijkheid’, zoals Luria het wenste, worden benaderd. Zeker is dat de bezoeker van Abramovic’ machine – een holle hersenpan die oplicht in het donker – zich bewust wordt van het spektakel waarmee het hedendaagse hersenonderzoek wordt omringd.

Want ook de kunst draagt bij aan de verzadiging van populaire cultuur met hersenbeelden, en is medeplichtig aan de hedendaagse ‘neuromanie’. Maar anders dan andere disciplines beklemtoont ze ook de nooit afnemende complexiteit van hersenvraagstukken.

Flora Lysen

Recente artikelen