metropolis m

Berndnaut Smilde, Nimbus II, 2012, foto Cassander Eeftinck SChattenberg, courtesy de kunstenaar en Rondchini Gallery , werk ontwikkeld tijdens een residency in Hoorn

Aan het begin van deze nieuwe thuiswerkweek, na het zoveelste lijstje met tips om de tijd nuttig door te brengen, is het misschien goed deze tekst van Aaron Schuster eens te lezen. In een wereld die is geobsedeerd door activiteit, door met iets bezig zijn, is nietsdoen een absoluut angstbeeld. Dat is een tragische misvatting. Juist in ledigheid toont het leven zich op zijn best.

1. De lof der ledigheid.

Ledigheid is een van de grondslagen van de westerse filosofie en eigenlijk ook van de westerse beschaving als zodanig. Het Griekse woord voor ledigheid is scholē, waarvan het Latijnse scola weer is afgeleid, net als het Nederlandse of Engelse school. Voor de oude Grieken was ledigheid niet hetzelfde als luiheid, maar betekende het intellectuele ontwikkeling die buiten productieve arbeid viel. Daar komt ook de notie van ‘liberal arts’ of ‘vrije kunsten’ vandaan, studierichtingen die een intrinsieke waarde hebben, tegenover ‘servile arts’, die zich richten op het verwerven van praktische vaardigheden. In de ethiek van Aristoteles, de eerste belangrijke systematiek van de ethiek in de westerse traditie, is het beschouwen, het nadenken, de hoogste vorm van menselijke prestatie. En juist dit aloude erfgoed wordt tegenwoordig afgebroken. Het neoliberalisme is niet alleen voor de huidige Griekse crisis verantwoordelijk, maar ook voor een oeroude Griekse crisis. De overheidssteun voor de kunsten, de geestes- en menswetenschappen (alles wat niet onder bedrijfswetenschappen of op technologie gerichte wetenschappen valt) wordt steeds verder uitgehold. Alles wat geen economisch nut oplevert, wordt automatisch gedevalueerd en ledigheid in de oorspronkelijke brede betekenis van het woord wordt beschouwd als een strikte privéaangelegenheid die niets met het algemeen belang te maken heeft. Misschien zijn de harde bezuinigingsmaatregelen de straf voor deze oude filosofische zonde tegen de goden van economische rationaliteit: de zonde van ledigheid.

In de moderne tijd, met de opkomst van de arbeider als de belangrijkste figuur van subjectiviteit, verandert de hele kwestie. Ledigheid is niet langer de hoogste vorm van verwerkelijking van leven en streven. Filosofen raken gefascineerd door de schijnbaar grenzeloze macht van de wil enerzijds en de radicale tegenpool ervan anderzijds. De creativiteit en productieve kracht van de wil wordt van binnenuit bedreigd door het vooruitzicht van zijn complete vernietiging door de uitzonderlijke, griezelige macht van de inertie, kortom door luiheid. Voor een perfect modern ‘paar apart’ zou je twee Russische figuren van mythische proporties naast elkaar kunnen zetten: Alexey Grigoryevich Stakhanov en Ilja Ilyich Oblomov. De eerste is de stalinistische held van de productiviteit, de vermaard efficiënte mijnwerker die het symbool werd van de superioriteit van de socialistische economie (het was natuurlijk één grote leugen en hij was een gehate figuur: wat is er nu erger dan zo’n maniakaal overproductieve collega?). De tweede is een aan lager wal geraakte aristocraat die de hele dag in bed ligt. Oblomov is een dromer, een nietsnut, iemand die zich onttrekt aan de voortdurende eisen en bezigheden van de wereld en daarmee belichaamt hij de antiheld van de moderne tijd.

2. Volgens wetenschappers wordt de toekomst nog futuristischer dan was voorspeld.

Tijd is geld, zeggen ze altijd. Dat betekent dat tijd kan worden omgezet in waarde en die waarde is niets anders dan het vermogen tot compenseren van andere tijd. Zo werkt de economie. Als ik iets koop, koop ik in feite de tijd die met het maken ervan gemoeid is. Ik koop de tijd van een ander. Nietsdoen valt buiten deze economie en is daarom volstrekt waardeloos. Dat betekent echter ook dat nietsdoen de allerhoogste, onvergelijkbare waarde heeft: nietsdoen is non-tijd, maar ook de zuiverste vorm van tijd.

Stelt u zich een sciencefictionfilm voor die zich afspeelt in een wereld die veel op de onze lijkt, maar waar tijd letterlijk als koopwaar wordt gezien. Je moet er betalen voor tijd om de klok aan de gang te houden, net zoals je moet betalen voor gas en licht. Als je de tijdrekening niet op tijd betaalt, staat de klok stil. Je komt in een soort toestand van stilstand, je krijgt rare tijdwaanvoorstellingen en je raakt tijd-geïsoleerd van de rest van de mensheid. Stel nu dat de productie, distributie en verkoop van tijd in handen is van één megaconcern. De hamvraag is: waar komt dit waardevolle natuurlijke materiaal vandaan? Hoe komt dat concern aan die tijd die het verkoopt? Na meeslepende romantische avonturen wordt aan het eind van de film – een beetje zoals in Soylent Green (1973) – onthuld: ‘Het komt van mensen!’ Het boosaardige bedrijf maakt gebruik van een geheime technologie om tijd rechtstreeks te onttrekken aan de arme massa en zo de beschaving aan de gang te houden. En niemand had het door. Zo’n scenario ligt niet ver van de werkelijkheid waarin wij nu leven.

3. Bartleby als manager.

In de Hollywoodfilm Office Space uit 1999 wordt de kwestie van ledigheid in het licht van de hedendaagse vervreemding van het werk heel humoristisch verbeeld. De held Peter heeft een lullig kantoorbaantje bij een softwarebedrijf en brengt de dag door met dromen van nietsdoen. Op aandringen van zijn haaibaai van een vriendin gaat hij in hypnotherapie, maar voordat hij weer uit zijn trance wordt gehaald, krijgt de hypnotiseur een dodelijke hartaanval. Nu hij als het ware in een voortdurende staat van hypnose verkeert, is Peter eindelijk bevrijd. Eindelijk heeft hij de moed om te doen wat hij echt wil doen en dat is: niets. Het ironische is dat wanneer onze held zijn droom van ledigheid gaat verwerkelijken (hij komt niet op vergaderingen, gaat de hele dag vissen, speelt videogames op kantoor, enzovoort) hij steeds beter gaat functioneren binnen het bedrijf en zelfs promotie krijgt.

Hier hebben we een postmoderne Bartleby! In het korte verhaal van Melville is Bartleby een klerk bij een advocatenkantoor in Wall Street die op zekere dag om mysterieuze redenen ophoudt te werken. Het is niet zo dat hij werk echt weigert, maar als hem gevraagd wordt iets te doen, zegt hij steeds weer: ‘I would prefer not to’. Het kantoor wordt hierdoor geheel ontwricht en uiteindelijk, als het kantoor verhuist en Bartleby nog steeds niks doet, wordt hij in de gevangenis gestopt en daar houdt hij ook op met eten en sterft hij. Net als Oblomov is Bartleby ook zo’n typische antiheld van de moderne tijd. Over dit merkwaardige, prachtige verhaal is de laatste jaren veel gefilosofeerd. Daarbij ging de aandacht met name uit naar de kwestie van de negativiteit van de wil, of liever de bizarre opschorting van het willen, uitgedrukt door dat ‘I would prefer not to’. Sommigen lazen in Melvilles verhaal een les over de subtiele kunst van verzet en maakten van Bartleby zelfs een messias-achtige redder van de vervreemde mensheid. In het huidige klimaat binnen het bedrijfsleven zou het Bartleby echter waarschijnlijk voor de wind gaan. Een paar jaar geleden had de Lacaniaanse psychoanalyticus Corinne Maier veel succes met haar boek Bonjour Paresse (Hallo, luiheid), met als ondertitel ‘De kunst en het belang van het zo min mogelijk doen op de werkplek’. Veel van haar adviezen zijn op een grimmige manier grappig, bijvoorbeeld wanneer ze zegt: ‘Wat je doet is zinloos. Je kunt van de ene op de andere dag worden vervangen door de sukkel die naast je zit. Werk dus zo min mogelijk en besteed je tijd (niet te veel, als het even kan) aan het opbouwen van je persoonlijke netwerk, zodat je buiten schot blijft bij de volgende reorganisatie’. Je kunt natuurlijk zeggen dat Maier een cynicus is, maar volgens mij stelt haar manifest juist het cynisme aan de kaak dat nu al in feite de scepter zwaait op het werk. In tegenstelling tot het protestantse arbeidsethos is de postmoderne werkhouding een soort gedoogde, gemanagede luiheid. De mysterieuze, tragische figuur Bartleby is een universeel lachertje geworden, de absurditeit van het hedendaagse bedrijfsleven.

4. Luiheid en vrijheid.

We zien luiheid meestal als puur nihilistisch vegeteren, maar die zienswijze is op zich al een symptoom van hoe wij arbeid idealiseren. Luiheid kan ook, als pure verspilling, op een aristocratische manier met vrijheid worden verbonden. In die zin is luiheid dan niet meer een tekort of gebrek van de wil, maar een vorm van extravagantie. Het echte bewijs van het meester zijn over de tijd is het vermogen om tijd te verspillen. Dat is ook de beste manier om de dood te slim af te zijn. Er wordt vaak gezegd dat het leven kort is en dat je het dus niet moet verkwisten; pluk de dag, maak van ieder moment het beste. Maar wie zo leeft, leeft voortdurend als een terdoodveroordeelde. Als je een voorproefje van onsterfelijkheid wilt, moet je juist het tegenovergestelde doen: onproductief zijn, niets doen, genoegen scheppen uit het verkwisten van je bestaan.

Luiheid kan echter ook in positievere en meer humanistische zin met vrijheid worden verbonden, als het cultiveren van het leven om het leven zelf, buiten de ijzeren kooi van economische berekening. Een van de mooiste pleidooien voor luiheid als hoogste uitdrukking van autonomie is het pamflet uit 1880 van Paul Lafargue, Het recht op luiheid. Dat is echt een opmerkelijk geschrift. Lafargue doet een aanval op de schijnheiligheid van het opgelegde arbeidsethos en houdt een pleidooi voor het doen herleven van het Griekse filosofische ideaal van ledigheid. Tegen de predikers van de morele deugdzaamheid van arbeid brengt hij in dat de Bijbelse God ‘zijn volgelingen het allerbeste voorbeeld heeft gegeven van ideale luiheid: ‘… na zes dagen werken, ging hij voor eeuwig rusten.’

5. Amaro far niente.

De Mexicaanse schurk in The Good, the Bad, and the Ugly (1966) wist het fraai te zeggen: ‘Als je werkt om te leven, waarom werk je jezelf dan dood?’ Deze omkering van leven en werken was ook onderwerp van een heerlijk ironische dialoog uit de roman L’Écume des jours (1947) van Boris Vian:

– Is het soms hun schuld als ze denken dat werken goed is?

– Nee, zei Colin, dat is niet hun schuld. Maar ze hebben nu eenmaal geleerd dat werk heilig is, dat het goed is en prettig, dat er niets belangrijker is en dat alleen wie werkt ergens recht op heeft. Alleen is het wel zo geregeld dat ze de hele tijd moeten werken, zodat ze er niks aan hebben.

– Dan zijn ze erg dom, zei Chloe.

– Ja, dat zijn ze, zei Colin. Daarom zijn ze het ook eens met degenen die hun hebben wijsgemaakt dat werk het mooiste is wat er is. Hun domheid belet hen om na te denken over hoe ze vooruit kunnen komen en niet meer hoeven te werken.

– Laten we het over iets anders hebben, zei Chloe. Wat een vermoeiend onderwerp. Vertel me liever of mijn haar leuk zit.

We zien nietsdoen vaak als een soort normale toestand en werken als iets waartoe we moeten worden gedwongen. We zijn van nature lui en we zijn er alleen maar onder maatschappelijke druk aan gewend geraakt om te werken. Maar hoe zou het zijn als die gewenning zo diep in ons verankerd is geraakt dat nu het tegenovergestelde het geval was? Hoe zou het zijn als druk bezig blijven voor ons de normale toestand was en ledigheid iets kostbaars was waarvoor je veel moeite moest doen? Nietsdoen, het uitschakelen van die meedogenloze inwendige drang om te werken kan namelijk heel moeilijk zijn.

6. De beste regering voor de crisis.

De Industrial Workers of the World, ofwel de Wobblies, eisten al in de jaren twintig een 16-urige werkweek van vier dagen van vier uur. Het wordt nog weleens vergeten, maar onze huidige 40-urige werkweek hebben we alleen te danken aan de heftige arbeidersstrijd die in de late negentiende en vroege twintigste eeuw is gevoerd tegen arbeidsomstandigheden die we tegenwoordig als slavernij zouden betitelen. Om nu, terwijl het economisch systeem bijna op instorten staat, te pleiten voor een kortere werkweek, lijkt belachelijk. Hoe zou dat in hemelsnaam kunnen? Wat zouden ‘de markten’ daarvan vinden?

Zoals al door menigeen is opgemerkt, heeft het antwoord van Europa en Amerika van de afgelopen jaren op de financiële crisis ons geleerd wat neoliberalisme werkelijk inhoudt: socialisme voor de bankiers, kapitalisme voor alle anderen. In een artikel in het septembernummer van 2011 van de London Review of Books constateerde John Lanchester, de schrijver van een van de beste boeken over de financiële crisis, dat het euroland met de hoogste groei dat kwartaal België was, een land dat vanwege politiek gekrakeel al ruim een jaar zonder regering zat. Dat betekende dat de Belgische begroting in feite onveranderd bleef, want niemand had het politieke mandaat om bezuinigingsmaatregelen op te leggen. Lanchester concludeert dan ook dat het in de huidige crisis maar het beste is om geen regering te hebben. Op zijn minst blijven stompzinnige bezuinigingen je dan bespaard.

7. Voor een geschiedenis van ledigheid.

Een geschiedenis van de ledigheid als artistiek en filosofisch ideaal zou een interessante studie zijn. Die zou kunnen lopen van de vreugdevolle beschouwing door de filosoof Aristoteles tot de buitengewoon luie Duchamp, de kunstenaar die de meest radicaal arbeidsloze creatieve handeling in de geschiedenis van de esthetiek uitvond: de readymade. Hegel en Marx zouden belangrijke hoofdstukken zijn en ik zou ook Heidegger in deze geschiedenis opnemen. Is de Heideggeriaanse filosofie met haar voorliefde voor het lome leven in de provincie immers niet vooral een grote filosofie van de ledigheid, een poging om het Griekse vita contemplativa in ere te herstellen in de context van de door technologie en productionistische metafysica gedomineerde moderne wereld? Een filosofie van een heroverweging van ledigheid als een ‘laten gaan’ dat het Zijn bevrijdt uit de greep van de subjectiviteit en haar agressieve wil? Hieraan zien we dat ledigheid ook een reactionair thema kan zijn. Het is echter een veelomvattend onderwerp en het zou heel veel werk zijn om het uit te zoeken, daarom volsta ik hier met een kleine suggestie. Zou de formulering ‘talentvolle lanterfant’ geen mooie algemene definitie zijn van de mens? Daarin worden gebrekkigheid en vaardigheid gecombineerd en de omschrijving grijpt terug op Plato’s mythe over de liefde uit de Symposium: de god Eros is geboren uit de verbintenis tussen Penia en Poros, armoede en overvloed, en verenigt in zich hun schijnbaar tegengestelde aard. Dan is de mens het dier dat niets doet, maar daar wel erg goed in is.

8. Luiheid als ideologie.

Luiheid is overduidelijk een belangrijke ideologische categorie. Meestal zijn de zuiderlingen de luiaards die maar profiteren van het harde werken van anderen. Volgens een antropologische volkswijsheid die teruggaat tot Montesquieu, heeft dit met klimaat te maken. Echter, ‘het zuiden’ is een relatieve categorie. We hebben de vlijtige Noord-Europese economieën tegenover de luie, met schulden beladen zuidelijke economieën, maar in bijna ieder land is het zuiden per definitie lui, zie de Vlamingen tegenover de Walen, Noord-Italië tegenover Zuid-Italië, Engelsen tegenover Ieren, Duitsland tegenover alle anderen. Als het noordpoolgebied zou worden bewoond, zouden de mensen bovenaan de gletsjers klagen over die mosplukkende niksnutten op de iets zuidelijker gelegen toendra.

In het politieke discours onthult de beschuldiging van luiheid maar één ding: de intellectuele luiheid van degenen die de beschuldiging uiten. Een moralistische en psychologiserende benadering van sociaaleconomische problemen bevrijdt ons van de moeizame taak om de ingewikkelde structuren en dynamiek van de wereld waarin we leven echt te proberen te begrijpen. Als er één klasse is die het werkelijk verdient om ‘lui’ te worden genoemd, is dat niet die van de arbeiders, de immigranten of de werkelozen, maar de klasse van de financiële kapitalisten. Die zijn in objectieve zin lui, dat luxe uitschot dat parasiteert op de productieve krachten van de samenleving. Natuurlijk zijn ze voortdurend druk bezig, maar al die hypernerveuze activiteit komt in wezen neer op het weigeren mee te doen aan de productie van maatschappelijk leven en in plaats daarvan te bestaan van speculatie, oftewel gokken. Een van de vreemdste politieke fenomenen van tegenwoordig is misschien wel de enorme macht van kredietbeoordelaars, bedrijven die geen enkele publieke verantwoordingsplicht hebben en met een zwaai van hun afwaarderings-toverstokje een ernstige impact kunnen hebben op het lot van complete landseconomieën. Na de financiële crisis in de Verenigde Staten werden die bedrijven bij het Congres op het matje geroepen om zich te verantwoorden voor hun volslagen misplaatste, om niet te zeggen frauduleuze beoordelingen. Zij verdedigden zichzelf met het argument dat hun ratings ‘slechts meningen’ waren. Ziehier de nieuwe luie heersers van onze planeet.

DIT ARTIKEL IS GEPUBLICEERD IN METROPOLIS M NR2-2012. STEUN METROPOLIS M, NEEM EEN ABONNEMENT. ALS JE NU EEN JAARABONNEMENT AFSLUIT STUREN WE JE HET LAATSTE NUMMER GRATIS OP. STUUR JE NAAM EN ADRES NAAR [email protected]

Dit artikel is gebaseerd op een eerder gepubliceerd interview met de auteur, zie: Maša Ogrizek, ‘Zelo težko je početi nič’, in: Dnevnik/Objektiv, 1 oktober 2011.

 

Vertaald uit het Engels door Leo Reijnen

Aaron Schuster

Recente artikelen