metropolis m

Florian Göttke, The Propaganda Artist’s Studio, 2009 (op het paard de eerste president van Taiwan Chiang Kai-Shek, zittend zijn zoon en derde president van Taiwan Chiang Ching-Kuo)

Talloze koloniale beelden werden afgelopen jaren van hun voetstuk gestoten. Er werd veelvuldig gepleit voor het plaatsen van ’tegenmonumenten’ en Hans van Houwelingen suggereerde in reactie daarop de publieke ontering van monumenten in ‘schandbeelden’. Florian Göttke vraagt zich af hoe het nu verder moet met het publieke monument. Hij bepleit een bredere kritische praktijk die voortdurend de positie van het monument ter discussie stelt en zo bijdraagt aan een beter zelfbeeld van de maatschappij.  

Vallende standbeelden en andere symbolen van de koloniale geschiedenis waren het afgelopen jaar veelvuldig in de nieuws: in de Verenigde Staten werden soldaten en generaals van de confederatie omvergegooid of onder druk van de Black Lives Matter beweging door de autoriteiten verwijderd. In het Engelse Bristol werd het beeld van de koopman en slavenhandelaar Edward Colston van zijn sokkel getrokken en in de haven gegooid. In België werden beelden van koning Leopold II belaagd en beklad. In Hoorn was het bijna raak met het beeld van Jan Pieterszoon Coen, gouverneur-generaal van de VOC, die in Nederlands-Indië een bruut regime voerde.

2020 was niet het begin, al in 2017 werden geconfedereerde standbeelden in de VS verwijderd. In 2015 gebeurde hetzelfde met een beeld van Cecil Rhodes aan de Cape Town University in Zuid-Afrika, en in 2004 sneuvelde een standbeeld van Christopher Columbus in Venezuela. In Nederland voeden de acties van Zwarte Piet is Racisme al sinds 2011 het debat over symbolen van discriminatie en racisme als erfenis van de koloniale geschiedenis en slavernij. Het kwam in een stroomversnelling nadat zelfs premier Rutte in juni opmerkte dat hij bij zichzelf een verandering van perspectief tegenover Zwarte Piet had waargenomen. Hij bepleitte ook de noodzaak om het hele verhaal rond een figuur op een sokkel, zoals Coen, te vertellen.

Standbeelden zijn schakelpunten van de herinnering: geconstrueerde beelden die een zeer selectief geheugen representeren. Het verhaal over een gebeurtenis wordt vanuit een specifiek standpunt verteld; de held (het zijn meestal mannen) wordt boven iedereen verheven en op een sokkel voor zijn grote daden geëerd. Zijn schanddaden daarentegen worden verzwegen, en daarmee worden de slachtoffers en hun nakomelingen het zwijgen opgelegd. In het algemeen wordt via deze standbeelden geen afgewogen verhaal te verteld. Het is ook maar de vraag of de vorm überhaupt passend is in een democratische maatschappij, omdat standbeelden oorspronkelijk tekens van soevereine macht waren.

[blockquote]Misschien is wel het grootste probleem van standbeelden dat ze pretenderen voor de eeuwigheid neergezet te zijn

Florian Göttke, Uplifting Gestures (Marx's Birthday), 2011, de buste van Marx in Berlijn aan Strausberger Platz

Het waren de Romeinen die het model introduceerden: een gelijkenis van de keizer, in duurzaam brons of marmer, werd in het midden van de stad op een sokkel geplaatst. Het was een teken van macht, van soevereiniteit en legitimiteit, waarmee de goddelijke heerser zichtbaar aanwezig werd voor zijn onderdanen. De aura van deze beelden heeft de tand des tijds doorstaan. De vorm werd overal ter wereld gereproduceerd, met name door autoritaire machthebbers, zoals keizer Wilhelm I, Benito Mussolini en Jozef Stalin of Chiang Kai-shek in Taiwan, de familie Kim in Noord-Korea, en Saddam Hussein in Irak. Maar er zijn uiteraard ook standbeelden verrezen in democratische landen ter legitimatie van de macht. Groepen die pogen hun invloed in de maatschappij te vergroten of te vestigen grijpen vaak op deze oude vorm terug.

Door de politieke gebeurtenissen in de VS van de afgelopen vier jaar is duidelijk geworden dat witte suprematie geen fenomeen van het verleden is, en lijkt het mij evident dat standbeelden die de onderdrukking van de Afrikaans-Amerikaanse bevolking propageren geen plek mogen hebben in Amerikaanse steden. Net zo duidelijk lijkt het mij dat er geen plek is in Nederlandse steden voor standbeelden die de wreedheden van het Nederlandse koloniale verleden negeren en de ondergeschikte positie onderstrepen van de slachtoffers en hun nakomelingen. In Jakarta zijn de monumenten voor Coen en gouverneur-generaal van Nederlands-Indië Jo van Heutsz, die trouwens erg leken op de monumenten in Hoorn en Amsterdam, allang verdwenen. We zouden toch ook hier in Europa moeten beseffen dat de koloniale uitbuiting nooit iets positiefs is geweest.

Hanco Jürgens stelde recentelijk voor om een tegenmonument te plaatsen bij het beeld van Coen in Hoorn.[1] Een aantal nieuwe standbeelden op het plein zou het beeld relativeren en van context voorzien. Sinds 2012 heeft het beeld al een plaquette gekregen dat zijn brute handelen vermeldt, maar Coen staat er nog steeds, hoog op zijn sokkel.

Schandbeeld

Kunstenaar Hans van Houwelingen reageerde op Jürgens’ voorstel in een artikel in Rekto:Verso en stelde dat zulke contextualisering bij foute monumenten niet werkt omdat het de oorspronkelijke monumenten juist in hun waarde bevestigt.2 Hij pleit er daarom voor ‘schandbeelden’ aan te wijzen, om de ‘herdenkingscultuur te hervormen en ontering en schaamte’ over het koloniale verleden ‘symbolisch te institutionaliseren’ en stelt voor het Monument Indië-Nederland (1935) in Amsterdam-Zuid, dat Van Heutsz tot 2004 eerde, te hernoemen tot Nationaal Schandbeeld Indië-Nederland.

Ik ben het met hem eens dat contextualisering van een standbeeld vaak niet genoeg is, maar ik zie niet hoe het hernoemen tot ‘schandbeeld’ werkelijk anders is. Ook daarvoor zou men bordjes moeten plaatsen met een uitleg die in grote letters SCHANDE roept. Ook ziet Van Houwelingen over het hoofd dat dergelijke schandbeelden, monumenten die de donkere delen van de geschiedenis herdenken, al bestaan.

Het tegenmonument zoals Jürgens en Van Houwelingen die beschrijven zijn denk ik minder interessant dan het tegenmonument in zijn andere betekenis: als een ingreep in de publieke herinneringscultuur die zich in zijn geheel tegen het verheerlijkende karakter van een traditioneel monument keert. Deze ingrepen hebben vaak aniconische of zelf iconoclastische impulsen, werken met leegte en afwezigheid, en zijn op de activering van de beschouwer en de herinnering gericht. Een vaak genoemd voorbeeld is het Mahnmal gegen Faschismus in Hamburg van Jochen en Esther Gerz uit 1986. In het begin bestond het uit een twaalf meter hoge met lood beklede zuil. Passanten werden opgeroepen actief deel te nemen door hun namen in het lood te schrijven als belofte waakzaam te zijn voor het gevaar dat het fascisme terug zou komen. Naarmate de zuil beschreven werd lieten de kunstenaars hem in de grond zakken. In 1993 was de zuil verdwenen. Alleen een loden grondplaat van een vierkante meter bleef over.

Als de symbolische aankleding van onze steden niet langer meer de waarden van de gemeenschap reflecteert, dan moeten we deze aanpassen

Misschien is wel het grootste probleem van standbeelden dat ze pretenderen voor de eeuwigheid neergezet te zijn: vast en onwrikbaar, gemaakt om veranderingen tegen te houden – in directe tegenstelling tot de democratische orde die verandering als waarde centraal stelt. Filosoof Paul B. Preciado stelt in een recent artikel in Artforum dat alle standbeelden gemaakt zijn om op een dag omver gegooid te worden, dat hun ondergang al in de vorm besloten ligt.3 Waarom zouden wij daar faliekant tegen zijn? Als de symbolische aankleding van onze steden niet langer de waarden van de gemeenschap reflecteert, dan moeten we die aanpassen.

Jochen Gerz and Esther Shalev-Gerz, Monument against Fascism, 1986, Hamburg (de zuil is langzaam in de grond gezakt, totdat er niks meer van zichtbaar was, alleen de bovenkant als een tegel)

Jochen Gerz and Esther Shalev-Gerz, Monument against Fascism, Hamburg, 1986

 

Herinneringspraktijken

Als we in onze steden kijken welke standbeelden wel zijn opgericht en welke niet, blijkt dat de publieke ruimte allesbehalve democratisch representatief bevolkt wordt. Sommige beelden moeten verdwijnen, en daarvoor zouden andere beelden in plaats kunnen komen van tot nu toe ongeëerde Nederlandse helden en heldinnen, en niet-herdachte herinneringen. Maar lege sokkels en vitrines zijn ook een kans: vraagtekens, irriterende afwezigheden. Men zou ze niet zo snel weer moeten vullen. En naast het oprichten en neerhalen van standbeelden zijn er nog een heleboel andere praktijken die symbolische beelden in de publieke ruimte produceren, activeren en bevragen.

Het Nationaal Monument Slavernijverleden (2002) in het Amsterdamse Oosterpark is een belangrijk herinneringsteken voor de afschaffing van de slavernij en tegen onderdrukking en discriminatie, maar belangrijker is misschien de jaarlijkse viering van Keti Koti in het park om deze herinnering en waarden levendig tot uitdrukking te brengen. In lijn hiermee zouden we ons repertoire moeten vergroten en de blik moeten richten op praktijken die andere stemmen ruimte geven en het zelfbeeld van deze maatschappij verruimen.

Een indrukwekkend voorbeeld is de transformatie van het monument van Robert E. Lee in Richmond. Te groot om door de demonstranten zelf neergehaald te worden, besloot de gouverneur van Virginia het beeld te laten verwijderen, maar dat werd na een aantal rechtszaken verhinderd. Sinds de zomer wordt het beeld continu van commentaar voorzien: leuzen van de BLM beweging, de namen van slachtoffers van politiegeweld, kaarsen, foto’s, bloemen. De kunstenaar Dustin Klein organiseerde nachtelijke projecties op het standbeeld die het in de context van de andere kant van de geschiedenis plaatste die het beeld zelf onderdrukt.

De omgeving van het standbeeld in Richmond is nu een levendige plek voor barbecues, fotoshoots, muziek- en dansperformances, voor kiezersregistraties en de voortdurende protesten. Het bewijst dat efemere acties, gestes, en performances die tijdelijk een monument produceren of transformeren misschien veel effectiever en productiever zijn dan het neerhalen van een beeld.

DIT ARTIKEL IS GEPUBLICEERD IN METROPOLIS M NUMMER 2-2021 #WATGEVENWEDOOR. ALS JE NU EEN JAARABONNEMENT AFSLUIT STUREN WE JE HET NIEUWSTE NUMMER GRATIS OP. MAIL JE NAAM EN ADRES NAAR [email protected]

1 Hanco Jürgens, “Een tegenmonument is de oplossing voor omstreden standbeelden,” Volkskrant, 2.7.2020.

2 Hans van Houwelingen, “Onteren en schaamte moeten op de menukaart van de herdenkingspraktijk worden gezet,” Rekto:Verso, 19 November 2020.

3 Paul B. Preciado, “When Statues Fall,” Artforum (Dec 2020).

Florian Göttke

is kunstenaar, onderzoeker, schrijver en docent aan het Dutch Art Institute

Recente artikelen