metropolis m

Foto: Maarten Steenhagen.

Het Genootschap voor Esthetica en het Van Abbemuseum organiseerden afgelopen weekend in Eindhoven het symposium De kunstenaar, de filosoof, de bemiddelaar en de politicus over de huidige status van kunst in de samenleving.

Het kunstbeleid van Halbe Zijlstra is te vergelijken met de lemen voeten van het standbeeld uit de droom van Nebukadnezar, aldus Gideon Boie. De architect-filosoof ziet de politieke daden van Zijlstra als het zwakke fundament onder het prachtige maar nu wankele sculptuur van de kunst. Hij was een van de deelnemers van het symposium De kunstenaar, de filosoof, de bemiddelaar en de politicus. De dag stond in het teken van de maatschappelijke positie van kunst in Nederland. De droom uit de oudheid kwam tevoorschijn om te wijzen op een transitieperiode waarin de kunst zich nu begeeft. Ook op andere manieren werd in twee lezingen, vier statements, drie workshops en een debat de betekenis nagegaan van de recente cultuurbezuinigingen en woorden gevonden om kunst haar plek in de samenleving terug te geven of opnieuw uit te vinden. De alliantie tussen NGE en het museum was niet helemaal geslaagd. Het wist verschillende actoren uit het kunstenveld bij elkaar te brengen, behalve de politici.

De afwezigheid van hen is misschien wel tekenend voor de huidige staat van kunst en cultuur in Nederland; er lijkt vanuit de nationale politiek een desinteresse voor en tijdens Rutte I zelfs een openlijke afkeer tegen hedendaagse kunst. Cultuurfilosoof Kees Vuyk gaf in zijn historische schets een verklaring voor dit beeld dat kunst een linkse hobby is geworden. Het subsidiebeleid van de Nederlandse overheid voor kunstenaars is ontwikkeld in een context van wederopbouw en Koude Oorlog waarbij de nadruk lag op individuele expressie als tegenbeeld van communistische staatskunst. Vuyk refereerde naar een bekende uitspraak uit 1950 van toenmalig minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen Jo Cals, die stelde dat kunst tot taak had ‘de morele bewapening van de natie tegen het communisme’. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie was er geen noodzaak meer om kunstenaars een civiel leger van het vrije woord te laten vormen.

Vuyk stelde verder dat er in het cultuurbeleid vanaf 1990 een nieuwe instrumentele legitimering kwam voor de ondersteuning van kunstenaars, namelijk het bevorderen van integratie en sociale cohesie. Na de eeuwwisseling nam het geloof in de multiculturele samenleving echter drastisch af, en ontwikkelde zich in Nederland een populistische politiek die uiting gaf aan de frustraties van mondige burgers. In deze populistische context is kunst een elitaire bezigheid. Politici van nu zouden geen interesse meer hebben in kunst omdat zij zich door het electoraat laten leiden dat kunstenaars wegzet als elite.

Politiek filosoof Gijs van Oenen ondersteunde in zijn statement het beeld van Nederland in het eerste decennium van de 21e eeuw dat Vuyk had opgetrokken. Met zijn idee van de tragedie van de geslaagde emancipatie constateert hij naast een mondigere burger ook een burger die de uitkomst van democratische processen ondanks zijn eigen deelname niet accepteert. Net als Vuyk verwacht ook Van Oenen weinig van de nationale overheid. Hij voorspelt dat de kunst zich daarom guerrillatactieken eigen zal gaan maken. Daartegenover pleitte Erwin Jans vanuit de positie van een bemiddelaar voor het creëren van ruimte en betere samenwerking met sociale partners, zodat artistieke instituties diep in de samenleving worden ingebed. Wanneer musea en theaters een verankering in de maatschappij laten zien, zou de politiek niet meer om hen heen kunnen.

Ondanks een grote verdeeldheid over het vraagstuk in welk vaarwater de kunst terecht is gekomen, stonden er aan het eind van de dag twee oplossingen overeind. De eerste is een vorm van guerrilla-activisme waarmee kunst een subversieve rol in de samenleving krijgt. Daartegenover staat intensieve institutionele samenwerking waardoor er een kans blijft om een breed gedragen cultuurpolitiek ondersteund door de overheid in Nederland te houden, omdat kunst dan bijdraagt aan de ontwikkeling van democratische burgers. De laatste is volgens mij in een tijd waar de democratie vanuit allerlei hoeken onder druk staat de meest hoopvolle, de moeilijkste en ook de meest essentiële taak van kunst.

*Quote van Gideon Boie tijdens het symposium.

Symposium De kunstenaar, de filosoof, de bemiddelaar en de politicus
8 december 2012
Van Abbemuseum, Eindhoven
www.vanabbemuseum.nl
www.nge.nl

Joram Kraaijeveld

is curator, docent en schrijver en zet zich als zodanig in voor de positie van de kunstenaar in en de waarde van de kunsten voor de samenleving. Hij werkt aan actieve vormen van solidariteit binnen en buiten de kunsten

Recente artikelen