metropolis m

Voebe de Gruyter, Cuba’s secret export of stories (2009)

Brussel op een regenachtige avond. Ik zoek mijn weg naar het witte gebouw zoals Voebe de Gruyter mij in een mail heeft beschreven. In het schijnsel van straatlantaarns glinstert alles van water, de struiken ogen vitaal, de geparkeerde auto’s konden elk wel fonkelnieuw zijn. Aangekomen in het witte gebouw wacht me een lift zo klein als een krappe douchecel. Ter veiligheid is er een ijzeren hekwerkje tussen deur en lift dat je als een douchegordijn moet dichttrekken. Pas dan zet de lift zich ratelend in beweging.

De Gruyter heeft avondeten warm gehouden voor haar gast uit Nederland en aan de houten keukentafel komen we vrij snel tot de kern van de zaak. Ze vertelt over het project waarmee ze nu bezig is en wat tijdens de Art Amsterdam (13-17 mei 2009) in de Rai zal worden getoond door haar Nederlandse galerie van Gelder.

Voebe de Gruyter, Cuba's secret export of stories (2009)

Het project gaat over de Torcedors– de sigarenrollers- van Cuba. “Het is een verhaal dat ik een paar jaar geleden hoorde van een vriend uit Amsterdam en het verdween niet meer uit mijn hoofd , en dat betekent dat ik er iets mee moest doen,” zegt de Gruyter en terwijl ze die woorden uitspreekt, zet ze haar vingertoppen masserend tegen de zijkanten van haar schedel, alsof ze haar haren wast. Ze vertelt; “De sigaren worden gerold door speciaal opgeleide Torcedors die, terwijl ze aan het rollen zijn, luisteren naar een voorlezer. Deze voorlezer wordt tweemaal per jaar door hen verkozen.

”Ik vraag wat er zoal wordt voorgelezen. Volgens De Gruyter begint de voorlezer ’s ochtends met de krant maar staat er na het middaguur literatuur op het programma. De Gruyter stelt dat de voorgelezen woorden door de fabriek zweven en neerdalen op de werktafels, op de rollende handen van de Torcedors en zo tussen de tabaksbladeren belanden. Dat prachtige beeld alleen is de Gruyter niet genoeg. Ze associeert verder en breit er een theorie omheen. “De opgerolde woorden worden vervolgens maanden (soms jaren) in de juiste vochtigheidtoestand opgeslagen zodat ze werkelijk in de materie van de gefermenteerde tabaksbladeren dringen. Het gaat hier om woorden met invloed. Woorden die weer tot leven komen als ze verwarmd worden. Rokers staan bekend om hun goede invallen, hun helder bewustzijn en ingevingen, de ideeën die zij plots krijgen en de snelheid waarmee zij iets onder woorden kunnen brengen wanneer zij een sigaar opsteken. Het zijn simpelweg de losgekomen woorden die meteen hun weg vinden naar het denken.”

De Gruyter staat op en komt even later aanzetten met een boek. Om haar theorie te illustreren legt ze een verzameling portretfoto’s aan van sigarenrokers. Die foto’s zijn lastig te vinden, zou je denken. Maar de Gruyter vond tot haar grote geluk een catalogus in Musée du Fumeur in Parijs. Het staat vol foto’s van sigarenrokers, meest schrijvers en componisten. Ze legt het op tafel en bladert er met me doorheen; sfeervolle zwart-wit portretten van peinzende mannen op leeftijd, een deel van hun gezicht gaat verscholen achter dichte rookpluimen. Het is een gedateerd boek maar gelukkig staan er ook een paar verstokte sigarenrooksters in. “Gelukkig maar,” zeggen de Gruyter en ik tegen elkaar.

De Gruyters theorieen zijn zoiets als ‘Theorieen van de Verbeelding’. Ze zijn gebaseerd op vermoedens die op zichzelf interessanter zijn dan het wetenschappelijk aantoonbaar maken ervan. Met haar wonderlijke associatieve vermogen creëert de Gruyter dimensies die parallel meelopen aan onze logge realiteit. Zulks is heel gangbaar in landen met een animistische traditie, zoals bijvoorbeeld Japan. Maar voor een nuchtere Nederlander of Belg valt het niet mee zich iets voor te stellen bij het Japanse uitgangspunt dat alles om ons heen bezield is; bomen, lucht en stenen maar ook gebruiksvoorwerpen zoals horloges en hoeden.

Japanners laten het wel uit hun hoofd om een tweedehands hoed te dragen. Een hoed hoort bij een persoon en als die persoon overlijdt, dan moeten de nabestaanden de hoed verbranden in een Shintoistisch ritueel vuur. Die hoed en die persoon zijn in leven een geworden, in de hoed zijn alle gedachten verzameld van de persoon die het op de schedel droeg. Dat geldt ook voor andere heel persoonlijke bezittingen. De Gruyter zou er geen moeite mee hebben om zich met die Japanse levensvisie te vereenzelvigen. In haar belevingswereld hebben de dingen om ons heen een soortgelijk absorberend vermogen. De uitgespuugde hoopjes kauwgom op straat ziet de Gruyter als dragers van geneuriede liedjes of binnensmonds gemompel, gefluisterde verwensingen van de persoon die het in zijn mond heeft gehad.

En in de wijk Belleville in Parijs fotografeerde de Gruyter Arabische kapsalons, en dan met name de zwarte haarlokken die krullend op de witte tegelvloeren zijn neergevallen. De witte tegelvloer had wel iets van uitvergroot ruitjespapier en de sierlijke haarslierten leek op Arabisch schrift. De Gruyter huurde een arabist in om het ‘haarschrift’ voor haar te interpreteren. Daar kwamen woorden en soms hele zinnen uit. “Haren groeien uit een hoofd en iets van wat in dat hoofd rondgaat, moet ook in die neergevallen haren zitten.”

Het proces van denken en bevragen blijft zichtbaar in de tekeningen en foto’s die de Gruyter maakt. Alle stappen, die van uitgangspunt via zijsporen naar de uiteindelijke theorie leiden, laten hun sporen op het papier achter. Dat wat in een later stadium niet van belang bleek, is door de Gruyter uitgegumd maar niet hard genoeg om het helemaal uit te vagen, het blijft lichtgrijs op het papier achter, ligt daar als bezonken zand op de bodem van een glas. Dat wat er wel toe doet komt helder en klaar bovendrijven uit die grijze onderliggende soep.

Voebe de Gruyter, 'Transport of images via your forefinger'

De wijze waarop de Gruyter haar tekeningen uitwerkt heeft ook wel iets van de manier waarop je tijdens een telefoongesprek informatie en feiten neerkrabbelt. Woorden en data die je middels lijnen met elkaar verbindt en soms omcirkel je iets om hiërarchie in de hoeveelheid informatie aan te brengen. De Gruyters werken zijn niet eenvoudig tentoon te stellen, het zijn geen kunstwerken die een ‘lust’ voor het oog zijn. Haar werk bestaat uit tekeningen, (soms aangevuld met foto’s waarin ook weer is geschreven.) Het zijn woorden en schetsen die een theorie onderbouwen en meer beelden oproepen dan dat ze zelf zijn. Alleen als je bereid bent daar in mee te gaan, vult het onbegrensde associatieve vermogen van de Gruyter je hoofd met de meest wonderlijke dwarsverbanden en beelden.

Haar obsessie met het absorberende vermogen van materie doet vermoeden dat ze een natuurkundige achtergrond heeft. De Gruyter schudt het hoofd; “dat is niet zo, al lees ik graag wetenschappelijke boeken. In de wetenschap neemt men het toeval heel serieus, veel ontdekkingen worden ‘per toeval’ gedaan, parallel aan een onderzoek waarin de onderzoeker zich een heel andere uitkomst ten doel had gesteld.”

Voebe de Gruyter, ‘Kijk eens Blinkie, hoe mooi’, (2000)

Kijk eens Blinkie, hoe mooi, (2000) is een van de vele werken ontstaan tijdens een werkverblijf in PS 1 in New York, een prestigieuze kunstenaars- residence gelegen in downtown New York, om de hoek bij Wall Street. De Gruyter nam man en dochter mee. ‘Kijk eens Blinkie, hoe mooi’ is binnen de Gruyters oeuvre een werk dat in letterlijke zin een voorloper lijkt voor wat dat daarna zou volgen. Het is een tekening van een kind dat huilend naar de grond wijst. Daar ligt de oorzaak van het verdriet; haar lolly. Rechts in beeld pakt een volwassen mensenhand het gevallen snoepgoed op. In de overwegend grijze tekening is de lolly het enige element dat kleur bevat en daardoor meteen het oog trekt. Aan de lolly heeft zich van alles gehecht; zand, een houtsnipper, een haar, een grassprietje, een frommeltje papier. De gevallen lolly mag dan niet langer eetbaar zijn, daarmee is deze nog niet klaar voor de prullenbak. De persoon die de lolly hoog houdt, attendeert het kind –dochter Blinkie- op de schoonheid die het ongelukkige toeval in petto heeft.

In de werken die daarop volgen lijkt alles over een magnetische kracht te beschikken, er blijft in ieder geval veel kleven; taal daalt neer in sigaren, binnensmonds gemompel belandt in kauwgom en reflecties bezinken in spiegelende schoenneuzen. De Gruyter lijkt ermee te willen zeggen dat woorden en beelden niet ophouden met bestaan nadat ze zijn uitgesproken of gezien. In de Gruyters denkwereld kunnen woorden en beelden simpelweg niet in het niets oplossen omdat ze uit materie bestaan. De uitgesproken woorden golven de ruimte in en raken daar dingen aan, ze hechten zich, gaan verbindingen aan als moleculen. Hetzelfde geldt voor reflecties. In haar gang tussen het New Yorkse appartement en haar atelier kwam de Gruyter langs schoenpoetsers. Er stonden drie hoge stoelen op rij waarin vooral brokers neerzegen, die dagelijks hun schoenen lieten opwrijven tot ze glommen als spiegels, zodat de overliggende gebouwen in de punten van hun schoenen reflecteerden. Volgens de Gruyters theorie absorberen die schoenen -als waren het lichtgevoelige platen- het weerspiegelde straatbeeld, stapelt zich beeld na beeld in de schoenneuzen op. “Die gebouwen (de New York Stock Exchange) werden door het minutenlange boenen in die schoenen gepoetst en achter die gevels gingen miljarden dollars om. De Gruyter staat op van haar stoel, zwalkt demonstratief door de woonkamer alsof ze zich op loden schoenen voortsleept; “Ik heb nog steeds het verlangen om als een detective een paar brokers met glimmende schoenen te volgen naar zwarte buurten en dit op video vast te leggen. Juist na zo’n crisis in de aandelenmarkt die ontstaan is door het beleid van Bush.”

Na ons gesprek stap ik met een hoofd vol nieuwe beelden in de krappe lift en daal ratelend af naar de logge realiteit die daar beneden wacht. Dankzij de Gruyter kijk ik met heel andere ogen naar de grond rond een bushalte, waar tientallen hoopjes uitgespuugde kauwgom elkaar gezelschap houden, wat zouden zij elkander vertellen?