metropolis m

Welke kant gaat het museum op? In gesprek met Beatrix Ruf, twee jaar na haar aanstelling als directeur van het Stedelijk Museum. 

Domeniek Ruyters: Hoe ervaart u het werken in dit museum tot nog toe?

Beatrix Ruf: ‘Ik ben erg enthousiast over dit museum. Ik leer wat de manier is om hier dingen te bereiken en ben erg onder de indruk geraakt van het DNA van dit instituut, hoe ontvankelijk het is voor verandering. Het niveau van activiteit is enorm hoog voor een museum van dit formaat.’

Wat bedoelt u precies met het DNA? Bedoelt u dat het tot de identiteit van dit museum behoort om flexibel te zijn?

‘Ja, een aspect van het DNA is de openheid naar kunstenaars toe. Het instituut wordtvoortdurend door kunstenaars verteld hoe te werken. Maar zoals je weet heeft een museum meerdere snelheden. Er is ook een collectie die beheerd wordt en dat vraagt om veel zorgvuldige procedures. Ik geloof dat het Stedelijk een enorm voordeel heeft met zijn collectie van 90 duizendwerken.’

Bij 90 duizendwerken vraag ik me altijd af wat je ermee aan moet. Zoveel kunst. Hoeveel werken zijn er te zien op zaal? Vijfhonderd, duizend?

‘Het gaat eerder richting de tweeduizend. Vergeet niet dat die 90 duizend werken voor een groot deel uit posters en werk op papier bestaat. Dat mag niet eens veel op zaal getoond worden. Als je praat over schilderijen, sculptuur en installaties is de collectie minder omvangrijk, een derde. We laten zoveel mogelijk zien, maar wel op verantwoorde wijze.’

Als je praat met verzamelaars over giften aan het museum, wordt er dan wel eens iets afgesproken over de zichtbaarheid van het werk?

‘Dat is een interessante vraag, en een belangrijke in de huidige context waarin de verhouding privaat en publiek bij musea zo zeer in onderhandeling is. We zijn als museum gedwongen om te investeren in nieuwe relaties met private partijen, ook bij verwervingen. Ik heb gekeken hoe andere musea daarmee omgaan, het Kunsthaus in Zürich en veel andere instituten hebben bij sommige giften permanente zichtbaarheid beloofd. Maar ik ben er ten diepste van overtuigd dat zo’n voorbestemde vertoning van het werk ingaat tegen het idee van het museum. Zodra een privaat werk in de collectie van een publieke instelling wordt opgenomen, betreedt het een andere omgeving en dialoog. Het is zaak om met verzamelaars zo’n band op te bouwen, dat zij begrijpen dat een museum een plek is waar werken in en uit het depot komen, om steeds in een andere verhouding te staan met andere kunstwerken, en nieuwe verhalen te vertellen. Ik denk dat elke grote verzamelaar dat zal begrijpen.’

En de beperkte zichtbaarheid remt het geven niet?

‘Kennelijk niet – we hebben zojuist een fantastisch grote schenking gekregen uit Duitsland, van de verzamelaar Borgmann. Het Stedelijk is als zoveel musea ontstaan vanuit de collectie van een groep verzamelaars. Mensen moeten dat niet vergeten. Het is wenselijk dat iedereen blijft geven. We zitten wat dat betreft in een nieuwe tijd, een nieuwe omstandigheid, waarin de relatie met private partijen opnieuw onderhandeld moet worden. De afstand is heel groot geweest, in veel Europese landen was er de beweging weg van de private oorsprong van het museum naar een volledig publiek functioneren van de instituten. Nu is er een beweging terug, noodgedwongen. We moeten de relatie opnieuw inhoud geven, maar ook goed nadenken over wat het belang van het publieke is.’

Is deze omgang met het private een belangrijke missie voor u in het Stedelijk?

‘Het is onze werkelijkheid. Vanuit de gemeente is er de eis om 25% van ons budget uit niet-publieke middelen te halen, uit kaartverkoop, fondsen, particuliere donaties en sponsoring. Om ons programma uit te kunnen voeren zoals we dat willen, hebben we 50% eigen inkomsten nodig. Dat is de afgelopen jaren gelukt. Ik was net bij een jubileumbijeenkomst van de Rembrandt Vereniging waar nog eens uit de doeken werd gedaan hoe we weer terug zijn in een negentiende-eeuwse situatie. De positie van de bourgeois, het welgestelde individu in verhouding tot het publieke moet nodig opnieuw ingevuld worden. Internationaal, en ook in Nederland zie je de groei van privéverzamelaars die hun eigen weg gaan, in Nederland bijvoorbeeld met Museum Voorlinden. Veel grote verzamelaars zijn bezig met de oprichting van eigen musea. We moeten nog gaan zien wie hiervan de Kröller-Müllers, de Guggenheims van de toekomst worden.’

Is het niet makkelijker om met privaat geld te werken? Publiek geld komt met een hele lading aan politieke eisen en verwachtingen.

‘Beide hebben hun voor- en nadelen. Ik vind het momenteel een buitengewoon spannende en gezonde discussie, de heroriëntatie die er is op wat de betekenis van erfgoed is. Wie neemt verantwoordelijkheid? Wat is de publieke ruimte? Hoe groot is de wil van de burger om deze verworvenheid van de democratie in stand te houden? Het is belangrijk om daar met elkaar in gesprek over te gaan nu subsidie minder wordt. Bedenk wel dat het met subsidie is als met met de Brexit: “out is out”- als het bedrag bezuinigd is, komt het niet snel terug. Ik zie om me heen een groeiend besef daarvan.’

Uw voorganger Ann Goldstein was verrast over de mate waarin het Stedelijk onderdeel was van de gemeenschap, met het gevolg dat iedereen zich er ook mee bemoeide. Ze was het Amerikaanse model waarin alles privaat gefinancierd is gewend.

‘Ja, maar die mate waarin het Stedelijk in, zoals ik het noem, de harten van de mensen zit is ook heel erg bijzonder. Kunstenaars, verzamelaars, bezoekers van binnen en buiten Amsterdam tonen zich buitengewoon betrokken, dat is indrukwekkend en bemoedigend. Ik vind het zo’n bijzondere verworvenheid dat een instituut dat altijd zo experimenteel is geweest onderdeel is van het collectieve bewustzijn. Dat is een meerwaarde, die met geen marketing te bereiken is. Een ongelooflijke kans.’

Maakt dat het werk niet lekker gemakkelijk? Mensen willen dat het Stedelijk experimentele dingen doet.

Lachend: ‘Dat willen ze zeker! Maar we moeten realistisch zijn en zien hoeveel mensen we trekken met een meer experimenteel programma. De omstandigheden voor het Stedelijk zijn veranderd. We moeten ook meer ondernemerschap aan de dag leggen. Maar ik geloof niet dat er elk jaar een blockbuster nodig is. We willen liever uittesten wat we echt willen doen, ook op gebieden van kennis die je niet op een affiche kunt zetten. Met daarbij de vraag hoe we het noodzakelijke inkomen blijven genereren. Momenteel werken we aan de herinrichting van de vaste collectie waarbij we kijken wat er met de collectie te vertellen valt. De methodologie van de geschiedenis wordt uitgeplozen, ook in het kader van wat er mogelijk gemist is. Bijkomend doel is de research zelf meer zichtbaar te krijgen in wat gaat heten de Collection in Motion, een reeks kleinere speciale presentaties rondom onderdelen van de collectie.’

Wat houdt dat onderzoek precies in?

‘Bijvoorbeeld de vraag: hoe moeten we het museum integreren in de globale kunstwereld van tegenwoordig? En wat betekent die vraag voor het Stedelijk? Moet elk museum een nieuwe collectie aanleggen, in aanvulling daarop, zoals Tate en MoMA doen? We kunnen daar niet in meegaan, alleen al omdat het aankoopbudget dat niet toelaat. Maar we stellen ook om meer principiële redenen de vraag of het globale op een niet-materiële manier te integreren valt. Dus niet in termen van consumeren en importeren maar door te kijken of er ook manieren zijn om andere verhalen te vertellen, bijvoorbeeld aan de hand van het internationalisme. Wat voor verhalen kun je daaraan ontlenen? Uiteraard het modernisme, maar ook het kolonialisme is een factor die we er echt bij moeten betrekken. We kijken bijvoorbeeld hoe landen daarmee zijn omgesprongen, en hoe kunst daarop heeft gereageerd. Zulke research moet worden omgezet naar tentoonstellingsmodellen. Daarnaast zullen we de hoogtepunten uit de collectie natuurlijk altijd tonen, alleen al vanwege de enorme educatieve inspanning van dit museum. Jaarlijks komen er 4000 scholen langs.’

Hoe moet ik me het globale Stedelijk voorstellen? Er komen tijdelijke projecten van kunstenaars?

‘Dat is nu net waarnaar we willen kijken. Er zijn allerlei sporen van het globale in de collectie, maar die zijn nog niet goed onderzocht. We moeten eerst goed weten wat we daarmee willen. Waarom zijn die lijnen niet gecontinueerd? Kunnen we ermee door buiten het model van import-export? Het is een proces, een voortgezette uitwisseling, en vooral een hoognodige delearning met betrekking tot alle vooringenomenheden op dit vlak. Het gaat in op vragen als: wat betekent de aanwezigheid van het globale elders? En van het globale hier? Wat is het globale in de stad, niet eens zozeer in lokale zin? Waarom is dat wat er is niet veel meer aanwezig in het discours, in het verhaal van de collectie en de relaties van het museum? Dat is ook waar we naar op zoek zijn met de her-actualisering van het SMBA.’

Maar het SMBA was daar toch al mee bezig? Jelle Bouwhuis was dat gevraagd te doen door Ann Goldstein?

‘Ja, dat is een heel belangrijke stap geweest, het driejarige programma Global Collaborations is een van de eerste omvangrijke projecten van het Stedelijk op dit gebied. Jelle is nu bezig met een onderzoek naar dit onderwerp en betrekt daar ook bij wat andere instituten op dit gebied doen. Wat betreft het SMBA zoeken we naar een institutioneel model dat een voorstel doet om er op een andere manier mee om te gaan. De recente ervaringen in SMBA zijn daar heel waardevol voor.’

Waarom zo’n instituut buiten het museum? U geeft net aan dat het museum zelf er ook mee in de weer moet?

‘In het museum doen we veel, integreren veel, zoals jonge kunst en experimentele tentoonstellingen, maar ik hoop, als het hierom gaat, op een meer antagonistisch speelveld met het lokale weefsel van de stad. Ik zie het nieuwe instituut als een partner om mee te pingpongen over deze kwestie, een dialoog, een uitwisseling over de collectie, die daardoor ook extra in beweging komt, andere bewegingen gaat maken.’

Wat was er mis met het SMBA?

‘Het zat al 23 jaar op dezelfde plek en die ruimte heeft zijn beperkingen. Ik denk dat de stad in die jaren flink veranderd is. Ik vind het echt hoog tijd dit instituut grondig te gaan overdenken en het op een ander plek onder te brengen.’

Was het dan niet succesvol genoeg, niet effectief?

‘Dan moet je ook vragen in welke periode. Het SMBA heeft zichzelf voortdurend opnieuw uitgevonden. Het was eerst erg lokaal, vervolgens juist internationaal, en de laatste jaren meer een researchinstelling. Ik denk dat het echt de moeite waard is om er eens met wat afstand naar te kijken. Wat kan het nu zijn? Ik geloof dat die research-generatorfunctie wel door kan gaan, maar zich meer moet richten op andere circuits, zowel binnen het Stedelijk als daarbuiten. Het SMBA is altijd autonoom geweest, maar ook afhankelijk van het Stedelijk, de laatste jaren zelfs geheel afhankelijk. We moeten bekijken wat die autonomie van iets dat 23 jaar geleden buiten het museum is geplaatst vandaag te betekenen heeft.’

Ik begrijp dat het weggaat uit het centrum. Waarom?

‘Dat is nog niet gezegd. De gemeente werkt aan de meerpolige stad en vraagt aan culturele instituten zich daartoe te verhouden. Uiteraard volgen wij zulke bewegingen ook met interesse en vragen ons af wat het voor ons kan betekenen. Een uitbreiding, iets wat energie geeft?’

Gaat dat ook over subsidie, ik neem aan dat de deelgemeentes cultuurbudget hebben?

‘Ik neem ook aan dat ze dat hebben,  maar dat is niet het belangrijkste motief voor ons. De gemeente is bezig met vraagstukken rond wat te doen met het centrum, dat meer en meer op toerisme is gericht en wat met de omliggende wijken. Dat gaat over stadsontwikkeling en wij kunnen daar niet afzijdig in blijven. We moeten daar verantwoordelijkheid in dragen. En ons die vragen stellen, op een eerlijke manier.’

Waarom heeft u voor zo’n open researchprogramma gekozen?

‘Ik geloof zeer in de meerwaarde van collectieve kennisproductie, en zie er hier daarom een kans verandering te bewerkstelligen, ook al zijn wij het die beslissen straks, waar het naartoe gaat en hoe het te financieren. Het local-global model als instituut is iets waar we nog veel over te leren hebben, wat ongetwijfeld ook nog veel frictie geeft, om voorbij de conventionele opvattingen te raken. Maar bedenk je wel dat sinds ik in Amsterdam ben er de vraag is waarom studenten van de Rijksakademie, de Ateliers en Sandberg zo snel na hun studie weer vertrekken. Waarom blijven de jonge versies van Steve McQueen en Marlene Dumas niet meer in Amsterdam? Hoe komt dat? Gaat dat over de kosten van leven, huisvesting, atelierbeleid?’

Cultuurbezuinigingen…

‘Ook. Maar voor ons is de vraag hoe die internationale vertegenwoordiging in de stad te activeren op een meer duurzame manier.’

Ik wist niet dat dat ook onderdeel van dit instituut moest zijn?

‘Het is interessant om over residencies na te denken, of we werkruimte zouden kunnen creëren, of dat we juist meer een presentatie-instelling willen ontwikkelen. Wat wordt er gemist in de stad? Ook interessant is de vraag hoe met het globale om te gaan die zich al in het lokale bevindt.’

Zijn er buitenlandse voorbeelden van instituten?

‘Daar kijken we uiteraard naar, ook met hulp van de drie curatoren die het onderzoek leiden naar een nieuwe instelling, zij verkennen allerlei modellen voor ons.  

Vertegenwoordigen de buitenlandse researchers misschien wat u voor ogen staat?

‘Ja, Emily Pethick bijvoorbeeld heeft The Showroom in Londen op een heel interessante manier hervormd, verhuisd, en geïntegreerd met lokale democratie. Sophie Gotz initieerde het stadscuratorschap in Hamburg en relateerde als eerste stadscurator publieke projecten die ze nauw relateerde aan het global discourse. Eungie Joo is bezig met Museum as a Hub en de daarbij horende alternatieve vormen van samenwerking binnen een instituut.’

Wat wordt van hen verwacht?

‘Ze moeten hun kennis meebrengen, en elk met de eigen expertise kijken naar de situatie in Amsterdam, gesprekken aangaan met allerlei betrokkenen. Het gaat om de vraag hoe local/global te zijn, hoe “global” te denken en wat voor instituut dat zou kunnen realiseren. SMBA stond in een traditie van Kunstvereins en Kunsthalles, zonder collectie, die altijd zoeken naar manieren om omstandigheden te veranderen. Wat voor instituut is daar nu voor nodig?’

Het debat tot nog toe loopt hoog op. Hoe kijkt u daar tegenaan?

‘Het is emotioneel, wat ik ook wel verwacht had. Het komt nu ook ongelukkigerwijs samen met de crisis in de Appel, die toen wij hiermee begonnen nog niet zo diep leek te gaan. Het wordt nu ervaren in lijn met de dramatische verliezen van de voorbije jaren als gevolg van de bezuinigingen. Het is goed dat het emotioneel is, want via die emoties horen we juist wat er op het spel staat. Dat is allemaal belangrijk voor het onderzoek de komende maanden. Aan het einde van het jaar komen we terug met een publieke bijeenkomst waarin we de uitkomst van onze research en ideeën delen.’

Een andere kwestie die speelt is het verlies aan belang van het public program dat onder Hendrik Folkerts een van de grote smaakmakers van het Stedelijk Museum van de afgelopen jaren was. Na zijn vertrek lijkt het public program nog op zoek naar zijn post-Hendrik identiteit, maar ik hoorde ook dat er minder geld beschikbaar is? Hecht u minder belang aan dit programma?

‘Ik denk dat Hendrik een ongelooflijke job heeft verricht. Je moet bedenken dat hij, na de Stedelijk Museum CS-tijd, begon  tijdens Temporary Stedelijk, toen het Public Program een andere functie had in het contact met ons publiek en het verspreiden van de identiteit. De lijn die hij toen inzette, zoals samenwerken met partners in de stad en buiten onze eigen muren programmeren, zetten we voort. Nu we heropend zijn, draait het Public Program, naast performances, meer om tentoonstellingen en aan de collectie gerelateerde zaken. Performancekunst blijft een belangrijk aandachtsveld voor het Stedelijk: er wordt op dit moment een aparte curator geworven voor hedendaagse kunst en producties in diverse media, zoals performances, en cross-overs met muziek en film.’

In vergelijking met een Kunsthalle lijkt het me lastiger een duidelijk profiel te geven aan het museum. Wat is uw belangrijkste ambitie met het Stedelijk?

‘De manier waarop we met de collectie werken. De investering in zijn DNA, in het kijken naar modellen van tentoonstellen. We willen geen conventionele tentoonstellingen. Zie Tino Sehgal en Matisse als model daarvoor. We gaan daar voortdurend mee experimenteren.’

Komen er ook thematische tentoonstellingen?

‘Die komen terug. In de jaren 2009-2012 waren er veel tentoonstellingen gepland die pas nu gerealiseerd konden worden, maar vanaf nu werken we aan een nieuwe planning waar ook dat soort tentoonstellingen onderdeel van uitmaken.’

Ik dacht er ook aan vanwege alle kleine solo’s gewijd aan jonge kunstenaars die zich inlaten met de digitale revolutie als gezien door kunst…

‘…met abstractie die zich omgevormd heeft tot data.’

Zou het niet beter zijn die samen, bij elkaar te exposeren. Krijgt het dan niet meer discursieve waarde?

‘We kijken momenteel naar de mogelijkheid van grote groeps- en thematentoonstellingen, maar die nemen veel tijd om te organiseren. Daarnaast hecht ik erg aan de solo, de monografische tentoonstelling en denk dat het belangrijk is naar individuele kunstenaars te blijven kijken, juist ook in deze leeftijd, en te kijken hoe ze omgaan met zo’n tentoonstelling, of het werk standhoudt. We zullen er gewoon mee doorgaan. In termen van communicatie is een thema beter, dat klopt, maar ik geloof ook in het narratief dat ontstaat door de verschillende solo’s die zich zo tot elkaar verhouden, ook in lengte van tijd, en in relatie met de collectie.’

Ik was verrast dat u met de tentoonstelling Opwinding van Rudy Fuchs kwam. Niet de meest geliefde Stedelijk directeur. Zijn directeurschap stond, meen ik, zelfs in de staf van het museum zelf volop ter discussie. Waarom dan deze presentatie?

‘Het is een tentoonstelling die verwijst naar de collectie. Ik ben bijna geobsedeerd door de Collectie Nederland, de mogelijkheden ervan. Ik denk dat er veel meer potentieel in die collectie zit dan we er momenteel uithalen. Ik was benieuwd wat dat betekent voor een presentatie. Fuchs heeft in drie Nederlandse musea heeft gewerkt, voor drie musea verzameld, ik was benieuwd wat dat voor een tentoonstelling betekent. Het is bovendien de laatste wisseltentoonstelling in de kelder. Het vormt de overgang naar een permanente collectie die daar en in de bovenzaal van de nieuwbouw (te bereiken met de roltrap) getoond gaat worden.

Vergeet ook niet dat Fuchs met Coupletten zijn eigen onderzoek heeft verricht naar alternatieve mogelijkheden met de collectie.’

DIT ARTIKEL IS GEPUBLICEERD IN METROPOLIS M Nr 4-2016. NEEM NU EEN ABONNEMENT DAN STUREN WIJ U HET LAATSTE NUMMER GRATIS OP. MAIL UW NAAM EN ADRES NAAR [email protected] (ovv winteractie)

BEATRIX RUF OVER ATKINS, RAFMAN, GENZKEN, SINGER, WOLFSON EN PRICE

‘We leven niet in de opwaartse beweging die de futuristen altijd in de toekomst zien. Kunstenaars van nu vragen zich af wat de situatie is waar we ons in bevinden. Die is misschien onaangenaam in fysieke termen, maar het gaat over meer, er zijn allerlei perversies en obsessies die we beginnen te uiten. Ik denk dat dat alleen maar goed is als  kunst niet comfortabel is.

Jon Rafman komt als Canadees voort uit de hoek van de klassieke mediakritiek. Zie wat hij deed met Google Images, en met de eindeloze zelfrepresentatie op het net, of hoe hij nu in het stedelijk de lichamen via de installatie in onmogelijke houdingen dwingt te kijken. Ze gaan over veiligheid, isolatie, maar je wordt er in klemgezet. Het lijkt vrolijk, maar dat is helemaal niet zo. Maar ik denk dat als je naar zijn films kijkt het ongelofelijk is wat hij laat zien. De vraag is wat ervan overblijft voor het collectieve bewustzijn, collectieve verlangens, ook de perversie die er is.

Ed Atkins kunst gaat over het fysieke in een tijd van technologie, hij behandelt klassieke humanistische vraagstukken rond seks en dood. Het is totaal existentialistisch, en heel complex. Waar plaatsen we identiteit vandaag de dag? Avery Singer werkt veel kunsthistorischer. Haar beeld van platheid van middelen laat zien hoe abstractie veranderd is van een formele vraag naar iets dat gaat over condities. Haar werk keert letterlijk terug naar de bronnen van de abstracte kunst. Ik denk dat het belangrijk is voor een museum om daarnaar te kijken.

Isa Genzken deelt met deze jonge generatie een digitaal te noemen vermogen om zich te bevrijden van een discussie over media die kunstenaars hanteren –

ze gaat voorbij aan traditioneel gebruik ervan. Isa is volkomen zonder angst in termen van media en materiaal, dat schept een band. Ze gebruikt alles, daarbij nadrukkelijk relaties leggend met de wereld, en zich afvragend hoe we ons ertoe verhouden, ook in politieke zin. Haar werk wordt vaak formeel beschouwd, maar ik denk dat het zich juist intens met identiteitsvraagstukken bezighoudt.

In de hedendaagse lijn is na Jordan Wolfson dit najaar Seth Price de volgende grote tentoonstelling, voor april 2017. Ook iemand die zich al vroeg met de zaken bezighield waar de jonge generatie nu op voortgaat. ’

 

Domeniek Ruyters

is hoofdredacteur van Metropolis M

Domeniek Ruyters

is hoofdredacteur van Metropolis M

Recente artikelen