metropolis m

Vorige maand verscheen The Lure of the Biographical: On The (Self-)Representation of Modern Artists van Sandra Kisters, de Engelse handelseditie van haar proefschrift Leven als een Kunstenaar uit 2010.

Het boek, uitgegeven door Valiz, gaat over de van oudsher magische relatie tussen kunstwerk en kunstenaar. Goede kunst overstijgt het leven, maar hoe beter de kunst, des te groter de interesse voor de maker. Die paradox bestaat zolang kunstenaars hun werk signeren. Kunstenaars zijn per definitie uitzonderlijk, maar dat zorgt ook voor eenvormigheid. Van een afstand belichamen alle kunstenaars dezelfde mythe.

In het eerste deel van The Lure of the Biographical geeft Kisters een historisch overzicht en actualiseert ze de begrippen en middelen waarmee kunstenaarsmythes worden opgetuigd en in stand gehouden. In de taal van nu heeft dat alles met beeldvorming te maken. Het tweede deel bestaat uit case studies. Auguste Rodin, Francis Bacon en Georgia O’Keeffe hebben alle drie aan hun imago gewerkt, met een precisie die verraadt dat het kunstenaarschap voor hen een kunstwerk op zich was. Zo en niet anders wilden ze gezien worden. Kisters laat met talloze voorbeelden zien dat de beeldvorming steeds van twee kanten gevoed en gestuurd wordt. De kunstenaar belichaamt, het publiek wil bewonderen.

Sandra Kisters, The Lure of the Biographical: On The (Self-)Representation of Modern Artists, 2017, Valiz Amsterdam 

Voor de boekpresentatie in Museum Boijmans van Beuningen mocht ik iets vertellen over mijn eigen jarenlange fascinatie voor Auguste Rodin, die gaat over de kunstenaar als afgod. Bij Rodin, die vandaag precies honderd jaar geleden stierf, kun je goed onderzoeken hoe mythisch bewustzijn en zelfbeeld in elkaar overlopen, in een verleden dat nog alles met ons heden te maken heeft: het begin van de moderniteit.

Als aftrap voor mijn praatje gebruikte ik een email aan Sandra van een paar weken daarvoor:

Dag Sandra.

Wat goed dat je proefschrift in het Engels is verschenen! Het verdient zeker een internationaal publiek. In gesprek met Rodin-kenners heb ik je onderzoek vaak genoemd en dan was het jammer dat ze niks konden lezen.

Eervol ook dat je aan me denkt voor de presentatie, maar ik moet er wel serieus over nadenken. Ik heb namelijk een flinke burn-out. Mijn eigen boek, Ik en Rodin, staat sinds februari op een laag pitje. Het laatste deel ervan moet gaan over de evolutie van zijn mythe in meer dan honderd jaar biografisch schrijven. Het materiaal ligt klaar, al heel lang eigenlijk, maar ik krijg er geen greep op.

De burn-out heeft veel tijd nodig, maar gelukkig is er ook al wel weer enige vooruitgang. Je aanbod zou een goeie gelegenheid kunnen zijn om te kijken of ik me weer opnieuw tot het materiaal kan verhouden.

Mag ik het je volgende week laten weten?

Groeten, Arnoud

Zo’n digitaal bericht lijkt met een beetje fantasie op een van de vele duizenden kunstenaarsbrieven die wereldwijd in archieven op onderzoek liggen te wachten. Taalsnippers, toevallig of bewust bewaard, die lonken met het leven van de kunstenaar. Gedateerd, ongedateerd, met doorhalingen en verschrijvingen, wel of niet met envelop, of merktekens van de instituten waar ze worden bewaard.

Als we zulke documenten opvragen kan het interpreteren beginnen. Wat staat er? Is de inhoud werkgerelateerd, of ook privé? Wie is de geadresseerde? Vriend of concurrent? Geliefde wellicht? Is het een incidentele uitwisseling of een langere correspondentie? En wat wordt er weggelaten?

Elke onderzoeker heeft reconstructiedrift. Allemaal leggen we een persoonlijk bronnenmozaïek om dat ene specifieke wonder, hoe onsterfelijke kunst uit sterfelijk leven voortkomt. Dat is de harde kern van mythisch denken, al eeuwenlang. Hoe beter het kunstwerk, des te prangender de vraag hoe de betreffende kunstenaar toch zo boven zichzelf uit heeft kunnen stijgen.

L'illustration Rodin

Wat mij aan Rodin fascineert is dat hijzelf de aanjager is geweest van zijn eigen mythe. De goddelijke proporties van zijn kunstenaarschap komen rechtstreeks voort uit zijn mythomane inborst. Daartegenover staat dat de mythe van Rodin na zijn dood een ontwikkeling heeft doorgemaakt waar hij nooit weet van heeft gehad en waar hij maar zeer ten dele goedkeuring aan zou hebben geven. Over die hele lange periode, van grofweg 1880 tot nu, is een waarderingsgeschiedenis te schrijven, waarin tegengestelde opvattingen elkaar opvolgen. Het gaat, grofweg, om vier periodes, twee blokken van twee, met een wereldoorlog ertussen.

Blok 1. Toen Rodin nog leefde werd er een riant voorschot op onsterfelijkheid genomen. Dat deed hij in de eerste plaats zelf, met hulp van een uitdijende geloofskring. Denk aan Jezus en zijn discipelen – en lees Bourdieu over het ontstaan van nieuw cultureel kapitaal. De schrijvers van het eerste uur waren allen mythebouwers, met als twee belangrijkste namen Rainer Maria Rilke en Judith Cladel. Via het werk ging het over de maker, die als scheppende oerkracht centraal stond. Godsvergelijkingen waren normaal.

Blok 2. Om onsterfelijk te worden, moet je wel eerst dood. Niet Rodin, maar zijn bezit wordt gebalsemd. Met het uitblazen van de laatste adem is de geboorte van Musée Rodin een feit. Om de nagedachtenis levend te houden moet de kunstenaar juist mens worden, met alle tekortkomingen van dien. Anthony Ludovici en Marcelle Tirel – twee van de paar dozijn secretarissen die Rodin versleet – gelden als mytheslopers. In hun memoires staat Rodin nog steeds buiten de orde, maar nu als asshole artist. Hij is onaangepast, ijdel, moeilijk voor zijn personeel – en vrouwengek. Camille Claudel en andere maîtresses maken entree en ook Rodins vrouw Rose Beuret en zoon Auguste Beuret krijgen een piepklein plekje onder de zon. Judith Cladel, levenslang toegewijd gebleven, publiceert in 1936 haar vierde biografie over Rodin, waarin ze de heilige en schurk samenvoegt – in een verhaal dat nog steeds mythebevestigend is.

Dan, na de oorlog. Een heel nieuwe generatie. Blok 3. Mensen die Rodin niet persoonlijk gekend hebben. Niet langer in Parijs, maar in New York. Er is letterlijk afstand. Belangrijkste namen: Leo Steinberg en Albert Elsen. Amerikanen met een beroep dat steeds professioneler, wetenschappelijker wordt. De benadering van deze art historians is uitgesproken anti-biografisch. Weg met de persoonsverheerlijking, het werk voorop – volgens heldere, modernistische criteria. Musée Rodin teert ondertussen op de oude mythe, en overleeft als fabriek zonder kunstenaar. Nieuwe gietsels worden over de hele wereld verspreid, terwijl onderzoek wordt gedwarsboomd. Directrice Cecile Goldscheider runt het museum met de willekeur van een weduwe – en houdt de archieven gesloten.

Blok 4. Goldscheider vertrekt begin jaren 70, mede doordat Elsen de druk uit naam van de wetenschap steeds verder opvoert. Er wordt een begin gemaakt met de ontsluiting van de archieven, wat zorgt voor een nieuw kantelpunt in de beeldvorming. Vijftig jaar na de dood van de kunstenaar komt er een ongekende hoeveelheid bronmateriaal vrij, wat tot een hernieuwde biografische belangstelling leidt. Ruth Butler, tijdgenoot en goed bevriend met Elsen en Steinberg, treedt uit hun schaduw en neemt het voortouw. In 1984 stelt ze een bloemlezing samen, Rodin in Perspective. In de inleiding wijst Butler op het bestaan van de ‘Mythe van Rodin’. Voor mij markeert dat het begin van het huidige bewustzijn, dat de verhalen waarmee we Rodin al honderd jaar actueel houden een eigen werkelijkheid nastreven, die substantieel anders is dan de werkelijkheid van het leven waar Rodin ooit aan overleden is. Die verhalen gaan meer over onszelf dan over Rodin.

Graf Rodin en Rose Beuret 

Vier blokken, met paardensprongen, maar het kan nog korter: Zoon van de Romantiek. Vader van het Modernisme. Grootvader van het Postmodernisme. En nu is Rodin in ons midden als de overgrootvader van de beeldvorming. Kijk naar de wereld van nu en je snapt waarom Sandra’s boek op het snijpunt van de tijd staat, waarom we nu zo naar kunstenaars als Rodin kunnen en willen kijken. De boobytraps van het biografische staan overal. Beeldvorming is het centrale dilemma van onze tijd. Denk aan social media, waar iedereen digitaal de betere versie van zichzelf presenteert. Of aan Trump, die als asshole politician in korte tijd het politieke spel volledig naar zijn hand heeft weten te zetten. Met zo’n actualiteit hebben we er belang bij om de heiligverklaringen bij Rodin’s leven te begrijpen als voorlopers van fake news. Beschrijvingen in gradaties van leugenachtigheid, die officieel worden ontkracht of afgezwakt, maar onverminderd mythologiserend inwerken op wie er ontvankelijk voor is.

Sandra en ik kauwen op dezelfde issues, overzien de weg die Rodin heeft afgelegd. Als mens, als kunstenaar, als brand. We kennen de centrifugerende kracht waarmee de mythe zich voegt naar elke nieuwe tijd. Het bewustzijn erover dijt uit, terwijl de kern intact blijft. De Mythe van Rodin wordt zo steeds inclusiever. Want kennis over hoe het mechanisme werkt wil niet zeggen dat we erbuiten staan. We weten hoe in onszelf de verleiding van het biografische woekert – want anekdotes genoeg. Sappige topoi, gemeenplaatsen waarmee ook wij de kunstenaarsmythe muterend hervertellen. Zonet nog, met die stamboommetafoor, die gebruik ik graag, maar wat ik ermee beweer is even mythisch geladen als Rodins overtuiging dat het artistieke bloed van Michelangelo bij hem door de aderen stroomde.

We hebben het biografische nodig, maar mogen er niet in zwelgen. Dat is de boodschap van Sandra’s boek. Het leert je om gas te geven met de handrem aangetrokken. En dat is meteen ook de reden waarom ik mijn eigen boek maar niet vooruit krijg. Voor Sandra is The Lure of the Biographical, zeer verdiend, een kroon op haar werk, maar mijn onderzoek is ook screaming to get out. De vier blokken die ik net schetste kun je uitwerken tot een gezonde doctoraalscriptie, maar toen ik een eerste versie naar mijn uitgever stuurde kreeg ik het afgekeurd terug. Ze vond het ‘voetnoten bij een stuk wat niet geschreven is.’ Ze had gelijk. Opbouwend kritisch voegde ze eraan toe dat ze ook niet zo nieuwsgierig was naar een zoveelste tekst over Rodin. ‘Ik raak jou kwijt.’

Daarmee komen we bij de verschillen tussen tussen Sandra en mij, die worden ingegeven door onze vakgebieden. In het Engels hoor je de spiegeling: de art historian tegenover de history artist. We spreken dezelfde taal, lezen dezelfde boeken, maar dienen andere meesters. Wetenschap is iets anders dan kunst. Ik bestudeer de mythevorming bij Rodin uit eigenbelang. In kunstgeschiedenis is methodiek verplicht. Terughoudendheid en cumulatie van kennis zijn breed geaccepteerde kwaliteiten. In de kunst geldt echter dat het tegenovergestelde ook altijd waar is, wat leidt tot verlammend overbewustzijn – en hoe kom je daar vanaf?

Wat me aan Rodin fascineert speelt zich in mij af. Voor mij is de verkleving van kunst en leven een bron van alledaagse schizofrenie. Bij mijn therapeut heb ik het over de grootheids- en mislukkingsfantasieën waar ik als mens onder gebukt ga. In mijn werk zoek ik een omgang met maniërisme als voornaamste erfenis van de moderniteit. Hoe kan ik met alle ballast nog een zinnig expressief gebaar maken? Hoe creëer je werkelijkheidsbesef als de wereld van beeldvorming aan elkaar hangt? Kan ik als kunstenaar kiezen voor een leven dat niet mythisch geladen is?

Op al deze vragen heb ik geen antwoord. Nog niet. Hardop zeggen, dat is waar ik nu ben. Mijn burn-out is een sleets topos in een nieuw jasje, dat kunst alleen uit leed geboren wordt.

Arnoud Holleman

is kunstenaar

Recente artikelen