metropolis m

Het in opdracht gemaakte nieuwe servies van Bas van Beek voor het museumcafé in Kunstmuseum Den Haag. Het is opgebouwd uit  een combinatie van diverse beoemde ontwerpen

Bas van Beek is een buitenbeentje in de Nederlandse ontwerpwereld. Zijn provocatieve ontwerppraktijk werd lange tijd niet goed begrepen. Maar tijden veranderen: afgelopen maanden exposeerde de ontwerper tegelijkertijd in drie grote musea van dit land. Wat verklaart deze plotselinge waardering.

Enfant terrible, provocateur, criticaster, guerrilla en terrorist; de aan hem geadresseerde omschrijvingen laat hij met een glimlach van zijn schouder glijden. Bas van Beek lijkt er niet echt mee bezig hoe mensen hem betitelen.

Ik praat met Van Beek over diens licht-parasitaire ontwerppraktijk, die afgelopen jaar breeduit is gemeten in diverse tentoonstellingen in (nu nog twee weken te zien) het Kunstmuseum Den Haag, het Stedelijk Museum in Amsterdam en het Van Abbemuseum in Eindhoven. Oorspronkelijk zouden ook het Concertgebouw en Van Goghmuseum meedoen in het kader van een omvangrijk Gustav Klimt-project, ware het niet dat die onderdelen door corona moesten worden uitgesteld.

Een terugkerend onderwerp in de (overgebleven) drie presentaties is het ontwerp van vroege modernisten, zoals dat van de Wiener Werkstätte, een van de twintigste-eeuwse moeders (of is het hoeders) van het Gesamtkunstwerk met zijn elegante vertaling van het moderne leven, en die tevens, samen met het Bauhaus, richtingbepalend was voor het twintigste-eeuwse modernisme. Van Beek houdt zich er sinds 2014 intensief mee bezig door actief in archieven op zoek te gaan naar ontwerpen en patronen, en die, voor zover dat nog niet is gedaan, uit te voeren. Hij trok ervoor naar Berlijn en Wenen en vond er tal van ontwerpen die hij heeft omgezet naar de computer om te kunnen verwerken in nieuwe, eigen ontwerpen met een subtiele en soms wat minder subtiele eigen inbreng. Zelf spreekt hij over ‘variabelen’ of ‘aanvullingen’ en nu en dan over ‘verbeteringen’. Je kunt Van Beeks ontwerpen zien als actualiseringen van het oudere ontwerp, gemaakt naar de geest ervan.

Oog in oog met Gustav Klimt, Van Abbemuseum 2020-21,(nu gesloten), met decoratieve elementenvan Bas van Beek

Zaalopname uit de onlangs gesloten tentoonstelling Van Thonet tot Dutch Design in het Stedelijk Museum Amsterdam waarvoor Bas van Beek de inrichting verzorgde

In Eindhoven en Den Haag richt hij zich onder meer nadrukkelijk op Frank Lloyd Wright, een geestverwant van de Wiener Werkstätte die op zijn beurt weer van grote invloed is geweest op Berlage, een van de oervaders van het Nederlands modernisme én ontwerper van het gebouw waar het Kunstmuseum gevestigd is. In het Van Abbemuseum vormt een tegelontwerp van Wright de elementaire basis voor Van Beeks sierlijke omlijsting van het Beethovenfries van Gustav Klimt uit de Galerie Belvedère, waarvan een één-op-één-kopie tijdelijk naar Eindhoven is gehaald. De sierlijst is gebaseerd op de sculpturale Weense omlijsting van het fries van Josef Hoffman (oprichter van de Wiener Werkstätte), maar er zitten ook elementen van ontwerpen van Verner Panton in.

In het Kunstmuseum gaat de aandacht speciaal uit naar, zoals hij het zelf omschrijft,  ‘het teruggeven van gebruikswaarde aan de designcollectie’. Dat gebeurt onder meer in een door Van Beek uitgevoerd persservies dat gebaseerd is op een niet eerder uitgevoerd ontwerp van Frank Loyd Wright (een opdracht voor de Glasfabriek Leerdam, na bemiddeling van Berlage). Een tweede servies is gebaseerd op enkele museumklassiekers als de inktpot van De Bazel, een vliegtuigservies van Joe Colombo en Ambrogio Pozzi en een servies van Marco Zanini. Er zit ook een gebaksbordje bij met een motief van Berlage. Het prototype is tijdelijk te zien in de tentoonstelling, maar het echte servies zal over een half jaar in gebruik worden genomen door het museumrestaurant.

Wat doet Van Beek hier? Je kunt stellen dat hij via zijn ontwerpen bezig is om gearchiveerde ontwerpen te ‘bevrijden’ uit hun verborgen bestaan in archieven en museumcollecties en ze op allerlei manieren weer onder de mensen te brengen, in de vorm van betaalbare producten. Als een moderne Robin Hood ‘steelt’ hij de ontwerpen van de designelite, met hun cultus van verbijzondering en prijsopdrijving van het ontwerpobject (en vervolgens musealisering), om ze in gedemocratiseerde vorm in gewone winkels aan te bieden aan het brede publiek. Daarbij verlegt hij de focus van het handschrift van de maker, die in het Dutch Design heeft geleid tot een ongezonde personality cultus rond de ontwerper, naar die op de potentiële herhaalbaarheid van een ontwerp. ‘Wil je dat je ontwerp de geschiedenis overleeft, dan moet je het zo ontwerpen dat het makkelijk te reproduceren valt’, stelt Van Beek. Om die reden herkent hij zich ook meer in Nul-kunstenaars als Jan Schoonhoven en Jan Hendriksen, voor wie het kunstwerk het resultaat was van de herhaling van een vrij eenvoudige kunstzinnig handeling, dan de ontwerpers Maarten Baas of Marcel Wanders, met hun unieke ontwerpen. Voelbaar aanwezig in zijn werk  is ook de geest van William Morris, die met zijn arts & craftsbeweging dagelijkse gebruiksvoorwerpen wilde democratiseren tegenover de dreigende ontwrichting door de tegenstelling van arm en rijk. Ook Van Beek zegt dat ‘vormgevers en kunstenaars moeten hun verantwoordelijkheid nemen’. Veel van zijn ontwerpen belanden voor schappelijke prijzen in doodgewone winkels voor huishoudartikelen.

Gedurende lange tijd was de receptie rond Van Beeks werk gekleurd door diens provocatieve serie Rip-off (2006), een serie keramieken objecten van beroemde Dutch Designers, die hij die hij met speciaal gemaakte mallen liet afgieten en onafgewerkt (met gietnaden) voorzag van een strak glazuur. De ‘gestolen ontwerpen’, die voor een eenheidsprijs van 95 euro te koop waren, konden destijds niet op ieders waardering rekenen. Nu hij het directe bekritiseren van zijn collegae alweer enige tijd achter zich had gelaten en zich vooral op de ontwerpgeschiedenis van wat langer geleden is gaan richten, lijkt men beter te begrijpen waar hij eigenlijk mee bezig is.  ‘Erfgoed moet worden doorgegeven en zich blijven vernieuwen’, meent hij. ‘Want in erfgoed zit kennis besloten.’ (zaaltekst Kunstmuseum)

‘Het is verrassend te ontdekken hoe je dingen aan oeuvres kunt toevoegen’

Zaaloverzicht tentoonstelling Bas van Beek – Moord en Brand. Uit de serie JVDV 2014-2017

Begonnen als provocateur ontpopt hij zich toenemend als een praktiserend ontwerphistoricus die het ontwerp van binnenuit wil begrijpen en vernieuwen. ‘Het is verrassend te ontdekken hoe je dingen aan oeuvres kunt toevoegen.’ Hij koestert de gemeenschappelijkheid en zegt te werken ‘om te leren van elkaar’. In het overzicht van zijn keramiek dat is samengesteld in het Kunstmuseum in Den Haag komen veel van die lange lijnen die hij door de designgeschiedenis trekt samen in een tiental ontwerpen. Zoals daar is de keramieken afsluiting voor de tulpenvazen van Jan van der Vaart (‘uniek in de wereld’) , die is gebaseerd op een kristal van Berlage. ‘De taal van Berlage en Van der Vaart verdragen elkaar wonderlijk goed. Als kunsthistoricus kun je dat zeggen, op grond van beschouwing, maar als ontwerper kun je het ook laten zien.’

Bas van Beek – Moord en brand, t/m 24-10-2021 Kunstmuseum Den Haag

Bas van Beek – Moord en brand is de eerste in een reeks van keramiekstipendia die Kunstmuseum Den Haag in samenwerking met Stichting Stokroos de komende jaren organiseert. De tentoonstelling wordt verder mede mogelijk gemaakt door Cor Unum Ceramics en het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie. 

Domeniek Ruyters

is hoofdredacteur van Metropolis M

Recente artikelen