metropolis m

Andrea Büttner, Steen met mos, 2021

Op deze eerste dag van de klimaatconferentie in Glasgow presenteren we de tekst over mos die Laurie Cluitmans voor het Degrowth-nummer van Metropolis M schreef. Mos is tegelijkertijd uiterst kwetsbaar en een overlever. Het staat centraal in een werk van Andrea Büttner, waarin ze zorg koppelt aan natuurbewustzijn. Een van haar stenen met mos is momenteel te zien in het Centraal Museum, waar het onderhoud is toevertrouwd aan de zorg van de medewerkers.

Ze zijn ongeveer vierhonderdmiljoen jaar oud, maar worden toch vaak over het hoofd gezien: mossen. In evolutionair opzicht bevinden ze zich ergens tussen de algen en vaatplanten. Ze waren een van de eerste plantensoorten die op aarde gedijden. Mossen worden doorgaans gekarakteriseerd aan de hand van dat wat eraan ontbreekt: wortels, bloemen, vruchten, zaden en een intern vatenstelsel om water op te nemen (vasculair systeem). Volgens de klassieke botanische taxonomie voldoende redenen om mos te typeren als een primitieve plant, een ‘lagere’ soort, letterlijk en figuurlijk. Toch bestaan er maar liefst 22 duizend verschillende soorten die men doorgaans aantreft op schaduwrijke, vochtige plekken in bossen, langs rivieren en moerassen, maar ook op braakliggend terrein en grootstedelijke verborgen plekken. Ze kleven zich vast aan bomen of stenen, waar ze gehele ‘kolonies’ vormen. Hoewel ze afhankelijk zijn van een constante vochttoevoer (door het gebrek aan een vasculair systeem kunnen ze geen water opslaan), laten sommige soorten zichzelf in tijden van droogte tot op sterven na uitdrogen en kunnen ze in deze slapende toestand maandenlang (soms jarenlang) overleven. Zelfs in woestijngebieden houden ze stand.

Het narratief van de botanische geschiedenis is wonderlijk en standaard tegelijkertijd. Standaard in de zin dat het rationele systemen betreft die ordenen, maar ook blind zijn voor alles wat afwijkt. Het is een narratief dat de constante correlatie tussen natuur, cultuur, macht en taal toont. In zijn Systema Naturae (1735) ordende de Zweedse wetenschapper Carl Linnaeus het plantenrijk in vierentwintig categorieën. De indeling was gebaseerd op een eenvoudig systeem, waarbij de voortplantingsorganen (de meeldraden en vruchtbeginsels) leidend waren. Volgens Linnaeus belichaamden de voortplantingsorganen de essentie van de plant. Zijn systeem werd al snel populair, waarmee ook de gedachte dat planten een seksueel leven hebben gangbaar werd. Middels de botanische taxonomie werd het vervolgens mogelijk om openlijk, doch indirect over de menselijke seksualiteit te spreken.

Detail uit de tentoonstelling 'Andrea Büttner' in Walker Art Center, 2015, foto Gene Pittman, courtesy Walker Art Center, Minneapolis

Om mos op te kunnen nemen in zijn systeem, bedacht Linnaeus de vierentwintigste categorie: de cryptogamen, waaronder algen, korstmossen, mossen en varens vallen. Kryptos staat in het Grieks voor verscholen, gamos voor huwelijk; een verscholen huwelijk dat verwijst naar de verborgen seksualiteit van de mossen. In de evolutionaire tijdslijn werden de mossen beschouwd als een primitieve oervariant, een lagere plantsoort. Pas met de ontwikkeling van goedkopere microscopen groeit de interesse en de kennis over de soort en de voortplantingsmechanismen.1

Voor wie zich verdiept in mos, gaat er een nieuwe wereld open. De Amerikaanse plantkundige Robin Wall Kimmerer beschrijft in Gathering Moss hun leven in de marge van onze alledaagse blik. Haar kennis van planten komt voort uit verschillende tradities; door haar opleiding als botanist, maar ook via haar Potawatomi-achtergrond. De sensatie van een plotselinge visuele bewustwording, zo stelt ze, wordt gedeeltelijk geproduceerd door de vorming van een zoekbeeld in de hersenen. In een complex visueel landschap registreren de hersenen aanvankelijk alle inkomende data zonder kritische evaluatie. Pas door oefening en ervaring worden die neurale trajecten opgeleid om de binnenkomende informatie te verwerken. Het onzichtbare wordt plotseling duidelijk. Maar mossen vereisen niet alleen het juiste zoekbeeld, ook een zekere vorm van aandacht en aandachtigheid. Zoals Kimmerer schrijft: ’To pass hurriedly by without looking is like walking by the Mona Lisa chatting on a cell phone, oblivious’.2

Mos vormt een inherent onderdeel van het ecologische systeem, speelt een belangrijke rol in de instandhouding van de vochthuishouding van bossen en bij het tegengaan van erosie. Volgens Kimmerer voegt het kijken naar mossen een zekere intimiteit toe aan het grondig kennen van het bos. En juist die intimiteit laat ons de wereld anders zien en anders ervaren.

Mos in het museum

In een reeks van uiteenlopende werken richt de Duitse kunstenaar Andrea Büttner haar aandacht op mos, aanvankelijk voornamelijk geïnteresseerd in wat zij beschrijft als de ‘sculpturale kwaliteit’ van mos: ‘For example, the moss covered Tufa fountains in Rome, those overgrown heaps, which seem like incarnations of “informe”: they exist between beauty and formlessness. Moss is like a moist Land Art version of the dust on the surface of Duchamp’s Large Glass, shown in Man Ray’s photograph Dust Breeding. It gathers where surfaces are left alone. Moss is something small that can be found nearly everywhere. Moss is also a slang word for money in German.’3

Büttner verkent de potentie en waarde van deze vaak vergeten plantsoort in lijn met haar praktijk waarin het kleine, schaamte en waardigheid centraal staan. Voor haar solotentoonstelling bij Amgueddfa Cymru – National Museum Wales in 2014 werkte zij nauw samen met Ray Tangney, bioloog, specialist in biodiversiteit en de mos-curator van het museum. De botanische collectie in Cardiff stamt uit 1867 en herbergt een herbarium van ongeveer 337 duizend lagere planten (zoals ze in de botanische terminologie nog altijd worden genoemd), waarvan 280 duizend soorten behorende tot de stam Bryophyta (mossen, korstmossen en varens). Büttners blik viel op de bijzondere reeks 3D-foto’s in deze verzameling. Harold Whitehouse legde meer dan dertig jaar lang bijzondere mossoorten vast, met een speciaal door zijn vrouw ontworpen camera waarmee hij stereotypes kon maken. Deze stereotypes verwerkte Büttner vervolgens in een 3D-slideshow. Mossen bevinden zich niet alleen laag bij de grond en vereisen daarmee een knieval van de toeschouwer, ook zijn de precieze details met het blote oog nauwelijks waarneembaar. In de slideshow valt de diversiteit in soorten op door de close-ups van draden, bladeren, vormen en composities. Zacht, organisch en van dichtbij ook wat buitenaards.

Van de curatoren werd verwacht dat ze de mossen dagelijks zouden verzorgen en voorzichtig met water zouden besprenkelen

Detail uit de tentoonstelling 'Andrea Büttner' in Walker Art Center, 2015, foto Gene Pittman, courtesy Walker Art Center, Minneapolis

In het werk Limestone with moss brengt Büttner echt mos de tentoonstellingsruimte binnen. Tentoongesteld in het Walker Art Center bestaat het werk uit een kalksteen begroeid met uiteenlopende, lokale mossoorten. Mossen gedijen echter het best wanneer ze met rust worden gelaten, op schaduwrijke plekken met een constante, maar gematigde vochttoevoer. Ontheemd en uit hun natuurlijke habitat gehaald werden de mossen in het felle licht van de tentoonstellingsruimte geplaatst. Van de curatoren werd verwacht dat ze de mossen dagelijks zouden verzorgen en voorzichtig met water zouden besprenkelen (te veel vocht is slecht voor mossen). Voor de curatoren betekende dit dat hun praktijk werd teruggebracht naar de oorspronkelijke etymologische betekenis ervan: iemand die de zorg heeft over iets.

Voor Büttner was het hierboven genoemde ‘verscholen huwelijk’ overigens een gelegenheid om een nieuw huwelijk te sluiten. Voor haar tentoonstelling in het National Museum Wales plaatste ze de serie werken over mos naast het werk van de Welsh kunstenaar Gwen John, eveneens vertegenwoordigd in de collectie van het museum. John verhuisde in 1911 naar de Parijse voorstad Meudon waar ze kerkdiensten bijwoonde en een hechte relatie opbouwde met de nonnen daar. Tijdens de diensten tekenden John de biddende dames van achteren na, waarmee ze onderdeel uitmaakte van de groep alsook erbuiten stond. Voor Büttner bestond er een connectie tussen het werk van John en haar mossen door de aandacht voor het kleine en kwetsbare, maar ook door schaamte in relatie tot een verborgen seksualiteit.

Büttner creëert met haar werken over mos een nieuw zoekbeeld, zoals Kimmerer beschrijft. Voorbij de conventies en beperkingen van de blik in een bepaalde periode, laat ze ons de marge waarnemen. Met deze serie werken vraagt ze om een andere aandacht van de beschouwer, maar ook van de curatoren. Voorbij de hedendaagse schreeuw en de grote narratieven kent ze waarde toe aan dat wat zachtjes fluistert. Weekt ze de curatoren los uit hun dagelijkse praktijk en laat ze hun deze bescheiden plantjes verzorgen.

MEER OVER KUNST EN PLANTEN IN ‘VAN STEK TOT MUSEUMSTUK’ VAN LEONIE BRANDER IN METROPOLIS M NUMMER 5 FLUÏDITEIT. NU IN DE WINKEL. HET WERK VAN ANDREA BÜTTNER IS TE ZIEN IN DE TENTOONSTELLING DE BOTANISCHE REVOLUTIE, CENTRAAL MUSEUM, UTRECHT, T/M 9.1.2022

NOTEN

1 Andrea Büttner, Lily Foster & Ray Tangney, Hidden Marriages: Gwen John & Moss. Cardiff: National Museum Cardiff, 2014, p. 5-6

2 Robin Wall Kimmerer, Gathering Moss: A Natural and Cultural History of Moss. Corvallis: Oregon State University Press, 2003, p. 10

3 Andrea Büttner, Lily Foster & Ray Tangney, Hidden Marriages: Gwen John & Moss. Cardiff: National Museum Cardiff, 2014, p. 1

Laurie Cluitmans

is kunstcriticus en conservator hedendaagse kunst bij het Centraal Museum

Gerelateerd

Recente artikelen