metropolis m

Wouter Hillaert van rekto:verso krijgt de prijs uit handen van minister Schauvliege
Wouter Hillaert van rekto:verso krijgt de prijs uit handen van minister Schauvliege

Begin september won het tijdschrift rekto:verso de Vlaamse cultuurprijs voor podiumkunsten, niet omwille van hun prestaties op het podium, maar omwille van hun scherpe pen. Rekto:verso stelde vervolgens in een opiniestuk dat er in Vlaanderen nood is aan meer echte kritiek. Maar hoe zit het ondertussen met de kunstkritiek in Nederland?

Een tijdje geleden, op 6 september om precies te zijn, mocht rekto:verso de Vlaamse cultuurprijs voor podiumkunsten in ontvangst nemen. Frappant, want bij rekto:verso wordt er niet gedanst, gemusiceerd of geacteerd. Rekto:verso, een tijdschrift voor cultuur en kritiek, schrijft over de podiumkunsten in Vlaanderen.

De ambitie van rekto:verso, dat vijf keer per jaar gratis verschijnt, wordt in het juryverslag van de cultuurprijs omschreven als het bereiken dat de samenleving meer aandacht krijgt voor de kunsten, en omgekeerd. Rekto:verso zelf lijkt het met deze omschrijving eens te zijn; in het persbericht dat het tijdschrift op de eigen website plaatste, wordt vooral de mediërende rol van het blad benadrukt. Ergens middenin het veld tussen de kunst, de overheid en het publiek speelt rekto:verso de rol van kritische communicatieschakel, zo staat er.

Dat het tijdschrift enigszins verrassend de cultuurprijs voor podiumkunsten won, kwam doordat de jury het belang van deze functie inzag voor het behouden van een gunstig klimaat voor de kunst. Met andere woorden: de kunstkritiek werd voor één keer eens niet bekeken als een bijkomstigheid, als een discours dat de kunsten wel becommentarieert maar er nog steeds los van staat. Nee, de kritiek speelt volgens het juryrapport een actieve rol in het vergroten van het draagvlak en bijgevolg de maatschappelijke relevantie van kunst, de kritiek is nodig voor het overleven van de kunsten, de kritiek wordt gezien als productief. Het overhandigen van de cultuurprijs voor podiumkunsten aan een tijdschrift mag gerust geïnterpreteerd worden als een doelbewust statement van de jury over het belang van hoogkwalitatieve kunstkritiek.

Naar aanleiding van de prijs schreven rekto:verso-redacteuren Wouter Hillaert en Tom Van Imschoot vervolgens een opiniestuk dat verscheen in De Standaard. In het stuk, Er is nood aan echte kritiek, verdedigen de twee nogmaals het belang van echte kritiek, maar gaan ze vooral in op wat die zogeheten echte kritiek volgens hen zou moeten inhouden. In hun opinie pleiten Hillaert en Van Imschoot voor een kritiek die -in tegenstelling tot de de korte of zogenaamd ‘scherpe’ oppervlaktekritiek- de diepte in graaft, bredere verbanden wilt blootleggen en probeert een totaalbeeld van een bepaalde problematiek te schetsen. Zo houdt echte kritiek het volgens hen niet bij het zwartmaken van een aantal frauderende academici, maar bevraagt ze de mogelijke systematische oorzaken die aan de basis van dit soort culturele symptomen liggen.

Maar daar laten Hillaert en Van Imschoot het niet bij. Fijntjes wijzen ze er op dat, hoewel een goede kritiek dus onontbeerlijk is voor een productief cultureel klimaat, de financiële middelen om echte kritiek te bedrijven vaak ontbreken. Alhoewel ze toegeven dat een deel van het probleem bij tijdschriften zelf ligt, laten ze toch niet na wat hard cijfermateriaal mee te geven. ‘De Vlaamse Gemeenschap investeert 99,5% in de productie en distributie van kunst, en 0,5% in de onafhankelijke reflectie erover’, schrijven ze. Een betwistbaar financieel model, zeker aangezien de kritiek die je in kranten en tijdschriften aantreft volgens Hillaert en Van Imschoot vaak niet meer is dan een ‘veredeld consumentenadvies’.

Onvermijdelijk dringt een vergelijking met de situatie in Nederland zich hier op. Nederland, waar het nog onwaarschijnlijker lijkt dan in Vlaanderen dat een tijdschrift voor kritiek en cultuur door de overheid in de kijker gezet zou worden. Nederland, waar de Prijs voor de Jonge Kunstkritiek het énige overgebleven kanaal waarmee de overheid zich nog bekommert om de kunstkritiek. Want waar de financiering van onafhankelijke kunsttijdschriften in Vlaanderen – waarvan een aantal, bijvoorbeeld rekto:verso en De Witte Raaf ook in Nederland verspreid worden – misschien tekortschiet, is die in Nederland onbestaande.

In 2011 besloot toenmalig staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Halbe Zijlstra dat kunsttijdschriften voortaan geen aanspraak meer konden maken op subsidies. De gevolgen van de maatregel, die begin dit jaar van kracht ging, zijn zorgbarend. We mogen er namelijk wel van uitgaan dat de aard en het belang van echte kritiek hier niet anders zijn dan aan de andere kant van de zuidelijke landsgrens. Als de kunstkritiek volledig marktconform moet opereren, wordt het risico op veredeld consumentenadvies wel erg groot.

Met het opheffen van subsidies voor onafhankelijke kunstkritiek trekt de Nederlandse overheid haar handen af van de bemiddeling van kunst en publiek via het geschreven woord. De mogelijkheid om via het geschreven woord bepaalde vormen van bij gratie van de overheid geproduceerde kunst via de kritiek aan publieke relevantie te doen winnen, wordt volkomen links gelaten. Momenteel wordt de manier waarop kunst gemedieerd wordt in Nederland enkel en alleen gedicteerd door de markt. Spijtig, zeker aangezien het voorbeeld van rekto:verso duidelijk maakt hoeveel gewicht een schamele 0,5% van het kunstbudget toch in de schaal kan leggen.

Kortom: meer nog dan in Vlaanderen, komt de kunstkritiek, die nochtans onmisbaar is, in Nederland in het gedrang. Deels is dit te wijten aan de kritiek zelf, die met steeds minder genoegen lijkt te nemen en niet goed weet hoe om te gaan met veranderingen van buitenaf – de digitalisering is daar één voorbeeld van – maar een groot aandeel van de verantwoordelijkheid ligt bij de politiek. Die negeert in de huidige situatie de kunstkritiek als nuttig en efficiënt instrument om de problematische afstand tussen de kunstproductie en het publiek te verkleinen, dat wil zeggen; om aan goed cultuurbeleid te doen. Er moet namelijk bezuinigd worden, klinkt het. Dat mag dan misschien zo zijn, maar alsnog is er nood aan een onafhankelijke en maatschappelijk relevante kunstkritiek, ook in Nederland.


Steyn Bergs volgt de researchmaster Visual Arts, Media and Architecture aan de Vrije Universiteit Amsterdam. hij is redacteur van Kunstlicht en stagiair bij Metropolis M

Steyn Bergs

is kunsthistoricus en criticus, en werkt momenteel bij Casco – Office for Art, Design and Theory in Utrecht

Recente artikelen