metropolis m

Still uit David Cronenbergs Shivers, 1973

De razendsnelle verspreiding van een ontwrichtend virus is een veelvoorkomende plot in sciencefiction. Valt er voor ons, zuchtend onder corona, iets van te leren? Omar Muñoz-Cremers, zelf sciencefiction schrijver, buigt zich over een populair motief in boeken en films.

Sciencefiction is vrijwel ondenkbaar zonder catastrofes. Een ramp laat zich niet alleen mooi beschrijven en verfilmen maar helpt, als breuk met het heden, een toekomstig scenario eenvoudig op gang. Bovendien speelt de catastrofe in op een diepgewortelde fantasie: hoe is het om de enige overlever te zijn in een lege stad, zoals de verteller in H.G. Wells’ The War of the Worlds (1898) die na de invasie van buitenaardse wezens door een verlaten Londen loopt? In The War of the Worlds zijn het de ziektekiemen en virussen van de aarde die de buitenaardse invasie uiteindelijk te stuiten, zonder dat er enige menselijke heroïek aan te pas komt. Een uitzondering want, naast de kernoorlog en de tegenwoordig meer gangbare klimaatverandering, is ziekte een van de eenvoudigste manieren om een postapocalyptisch scenario in werking te stellen: het mysterieuze virus verspreidt zich snel, maakt de menselijke tekortkomingen zichtbaar en werpt de maatschappelijke orde omver.

In de werkelijkheid van een pandemie realiseren wij vrij snel dat de dagelijkse conventies, de sociale structuren die al onze gedragingen kaderen, sturen en betekenis geven, afspraken zijn die minder solide zijn dan we wellicht dachten. Wanneer deze dreigen weg te vallen, richten velen snel de pijlen op de kapitalistische orde. Niet zozeer omdat het de motor is achter de technologische vooruitgang en het mondiaal consumentisme waardoor het virus zo succesvol kon verspreiden, maar omdat het geen adequate oplossingen biedt en op openlijke wijze speculeert welke groepen zich dienen op te offeren om de economie draaiende te houden. Het is opeens niet alleen de kritische wetenschapper in Tegenlicht die zich afvraagt of er een alternatief is voor neoliberaal kapitalisme. Sciencefiction en het daaraan gelieerde horrorgenre zijn ons hierin voorgegaan. Bijvoorbeeld als survivalutopie gebouwd op de ruïne van consumentisme in de zombieklassieker Dawn of the Dead (1978), waarin een handvol overlevenden zich verschanst in een winkelcentrum terwijl zombies rondzwerven rond de plekken die ze zich herinneren uit een vorig leven.

In de werkelijkheid van een pandemie realiseren wij vrij snel dat de dagelijkse conventies, de sociale structuren die al onze gedragingen kaderen, sturen en betekenis geven, afspraken zijn die minder solide zijn dan we wellicht dachten

In de scifi overkomt het virus de mensheid en verschijnt het steevast van buiten. Het is een onzichtbare vijand die al heeft toegeslagen voordat het besef van infectie daagt en die, wanneer het niet gestopt wordt, de wereld overneemt. Zie hier de premisse van het beklemmende The Thing (1982) waarin een uit het oerijs opgegraven ruimteschip een buitenaards virus herbergt dat één voor één onderzoekers op een arctisch station assimileert en een uitweg zoekt om de rest van de wereld te infecteren. Als parabel kan men van alles op dit virus projecteren maar met zijn claustrofobische setting is The Thing, net als Dawn of the Dead, meer een praktische handleiding gebleken voor toekomstige pandemieën, waar het vinden van de juiste balans tussen vertrouwen en wantrouwen, het belang van social distancing, observatie en het hoofd koel houden de kans op overleving aanzienlijk doet toenemen.

Amoreel

Een virus is een vreemde actor, amoreel en zonder bewustzijn, het leeft niet en is alleen gemaakt om te verspreiden of anders te verdwijnen. Alleen de mens geeft het betekenis. De meer avontuurlijke sciencefiction waagt zich aan een positievere interpretatie van de komst van het virus dan louter de ineenstorting van de maatschappij en de daaropvolgende overlevingsfantasie. De naam die vaak als verwijzing klinkt om breuken in het leven tijdens laatkapitalisme te duiden is die van de Britse auteur J.G. Ballard. Ballard is meestal niet zozeer geïnteresseerd in de oorzaak van de ramp maar in de transformatie die het teweegbrengt. De barrière tussen de buiten- en innerlijke wereld brokkelt af en beide domeinen beginnen elkaar te overlappen. In de surrealistische landschappen die dit teweegbrengt probeert het individu steevast nieuwe betekenis te geven aan het leven, waarbij ratio en zelfbehoud geen leidende rol meer spelen. In eerste instantie lijkt een dergelijke transformatie bij een reële virusuitbraak afwezig te zijn, waarschijnlijk omdat de meeste maatschappelijke structuren robuust blijken te zijn en de schappen van de supermarkt worden bijgevuld. Maar ook dan begint het gedrag subtiel te veranderen, wordt de omgeving anders beleefd en zullen sommigen met enig schuldgevoel richting slachtoffers moeten bekennen dat de transformatie gelukkig maakt. Ballard zou ook goedkeurend observeren hoe het leven doorgaat in het virale tijdperk, gezien de dozen van online aangeschafte smart-tv’s bij het vuilnis, de obsessie met de aankoop van wc-papier, de lege viaducten en verlaten stadscentra en vooral de manier waarop deze vervolgens worden geësthetiseerd, vastgelegd en gedeeld op Instagram.

Een virus is een vreemde actor, amoreel en zonder bewustzijn, het leeft niet en is alleen gemaakt om te verspreiden of anders te verdwijnen. Alleen de mens geeft het betekenis

Still uit The Thing, 1982

Virus verpakt als taal

Ballard was een exponent van een sciencefiction die zich trachtte te distantiëren van morele lessen of waarschuwingen en in plaats daarvan een deviante logica probeerde te ontwaren en volgen in het naoorlogse medialandschap, waar technologie en consumptie in hoog tempo de realiteit vormgeven. In deze tijd ontwikkelen auteurs hun meest radicale ideeën aan de hand van de vraag wat nog menselijk is en wat voorbij de mens ligt. Grote inspiratiebron voor deze generatie is de schrijver William S. Burroughs, die met name in de jaren zestig een compleet eigen vorm van sciencefiction schreef. In boeken als The Ticket That Exploded (1962) poneert Burroughs het idee dat taal een buitenaards virus is. In deze alternatieve mythologie dringt de virale infectie het zenuwstelsel binnen om het bewustzijn over te nemen waardoor mensen in staat worden gesteld om complexe ideeën over te dragen. Deze dominante groep zet de beschaving van spraak en schrift in beweging waarbij het virus, onzichtbaar in symbiose, onderdeel blijft van de mensheid en allerlei op taal gebaseerde controlemechanismen vormt. Burroughs presenteert zichzelf als een guerrilla-schrijver die met zijn avantgardistische literaire techniek van de cut-up het taalvirus bestrijdt en daarmee bestaande machtsstructuren saboteert.

Met zijn afstandelijke maar humoristische stijl en pseudowetenschappelijke ideeën creëert Burroughs een opening voor andere kunstenaars om het virus niet meer als natuurlijke vijand te zien die de mensheid bedreigt maar om op allerlei manieren te fantaseren over een mogelijke herschikking van de mens. De Canadese filmregisseur David Cronenberg neemt deze uitdaging aan. Met zijn biologische horrorfilms uit de jaren zeventig verlegt hij de traditionele focus van sciencefiction op technologie naar het lichaam. In films als Shivers (1975) en Rabid (1977) wordt het menselijke lichaam het strijdtoneel tussen medische kennis en virussen. Met sardonisch plezier draait Cronenberg de rollen om en laat de ziekte de drager aanschouwen. Aan een kant om te tonen wat de plek van de mens is in een groter geheel van het mondiale ecosysteem en aan de andere om alternatieve transformaties van de mens te doorgronden, zoals die door de seksueel overdraagbare parasiet in Shivers die van de drager een polymorf pervers wezen maakt dat zich langzaam over de stad verspreid. In later werk als Videodrome (1983) en zijn roman Consumed (2014) blijft het lichaam centraal staan al krijgen media hier een viraal karakter. Apparaten en signalen vormen een invasieleger dat het lichaam binnendringt en zowel de perceptie als het lichaam van de gastheer vervormt. Het virus is, net als technologie en informatie, door de mens gemaakt en draagt een potentieel voor sociale controle in zich, al zal het uiteindelijk altijd ontsnappen en zijn eigen gang gaan. In die zin wordt de wereld tot speelveld van verschillende virussen, biologisch, technologisch en mentaal, die alle de mens doorkruisen.

Is het individu dan machteloos en alleen nog maar een potentiële drager? In de novelle Tiny Tango (1989) presenteert Judith Moffett, tegen de achtergrond van een aanstaande buitenaardse interventie, een mogelijk alternatief aan de hand van een biologe met hiv die leert leven met het virus. Ze geeft het verlangen naar een succesvol leven volgens de heersende idealen op, voor een bescheiden bestaan als lerares, waarbij ze bewust op zoek gaat naar lichamelijke balans en mentale rust om te kunnen overleven. In wetenschappelijke experimenten in haar tuin speurt ze geduldig naar een natuurlijke manier om een plantenvirus te bestrijden. Die experimenten zijn compleet eigen, een geaard onderzoek waarin genetica en omgevingsfactoren een even belangrijke rol spelen. Tussen catastrofe en terugkeer naar een oververhitte normaliteit in wijst het virus onverwacht richting een bescheiden utopie.

DIT ARTIKEL IS GEPUBLICEERD IN METROPOLIS M NR 3-2020 TROEBELE WATERS & ONZEKERHEID. MET BIJDRAGEN VAN EVA MEIJER, MAARTJE WORTEL, KUBA SZREDER & BERNICE NAUTA. ALS JE NU EEN JAARABONNEMENT AFSLUIT STUREN WE JE HET NIEUWSTE NUMMER METROPOLIS M NR 4-MODE/S GRATIS TOE. MAIL JE NAAM EN ADRES NAAR: [email protected]

Omar Muñoz-Cremers

is schrijver en socioloog

Recente artikelen