metropolis m

Rumiko Hagiwara, Weed, 2019. Courtesy Althuis Hofland Fine Arts

Het geven van namen is geen onschuldige handeling, weten de landen (Brazilië, India) waarnaar een virusvariant is genoemd. Het is een vorm van controleren, van kwalificeren, soms ook diskwalificeren. Laurie Cluitmans schrijft over de eigenschappen van het label, dat categorieën uiteen speelt, maar in sommige gevallen ook kan verbinden.  

Er is weer een nieuwe variant opgedoken: dit keer noemen we het de Indiase variant. Iemand zei nog: maar is dat niet stigmatiserend? En slecht voor de economie? (Economische argumenten doen het meestal beter dan menselijke.) Maar het mocht niet baten. Niemand luisterde. En dus werden er weer grenzen opgetrokken en visa ingetrokken. Na het Chinese virus, de Zuid-Afrikaanse, Britse en Braziliaanse variant, vervolgt het virus meedogenloos zijn pad kriskras over de aardbol. Nadat Trump corona het ‘China Virus’ noemde, brak een golf aan anti-Aziatisch racisme uit. Naamgeving is nooit neutraal.

In 1989 wist Barbara Bloom, via The International Star Registry, een ster de naam The Tip of the Iceberg te geven. ‘Our passion for naming things’ schrijft Susan Tallman daarover, ‘like most passions, is bound by neither rationality nor utility. Naming is control […] it establishes, if not ownership, at least a relationship of some intimacy […].’

De daad van het naam-geven is verbonden aan, en gebonden door, de politiek-sociale werkelijkheid van een tijdsgeest. Charles Darwin, die nu vooral bekend staat om zijn evolutieleer, was een fervent botanist. Zo observeerde hij dat een bepaalde plant niet alleen insecten verorberde, maar zelfs muizen en andere kleine zoogdieren. Toch besloot hij dit type plant niet ‘vleesetende plant’, maar ‘insectenetende plant’ te noemen. Een werkelijkheid waarin een plant een dier eet was op dat moment onverenigbaar met het beeld van de natuur dat geordend was volgens een strikte piramide, met planten op de onderste en mensen op de bovenste trede. Darwin besloot zich diplomatiek op te stellen. Linnaeus, die al eerder eenzelfde observatie had gedaan, pakte het anders aan en ontkende zijn eigen observatie glashard. De ‘insecten’ zouden er vrijwillig een tijdje doorbrengen, helemaal niet doodgaan en de plantenval sloot niet doelgericht maar toevallig, zo luidden zijn alternatieve waarheden.

[blockquote]We hebben wetenschappelijke namen nodig om te kunnen zien, te duiden en te begrijpen. Tegelijkertijd beperken deze namen juist onze blik, en zitten ze – vaak zonder dat we ons dat realiseren – vol met waardeoordelen

Charles de Bovelles, Piramide van de levenden, illustratie uit Liber de sapiente, 1509

Londa Schiebinger vraagt zich in Nature’s Body: Gender in the Making of Modern Science af waarom diezelfde Linnaeus eigenlijk de naam ‘zoogdieren’ bedacht. Hij had voor deze groep ook een andere naam kunnen bedenken, zoals bijvoorbeeld ‘Pilosa’ (de harigen) of ‘Aurecaviga’ (de hol-origen). In plaats daarvan koos Linnaeus, arts en vader van zeven kinderen, ervoor om in zijn taxonomie de nadruk op de zogende moeder te leggen. Schiebinger verklaart dit vanuit de patriarchale context van dat moment, waarin de vrouw vooral een zorgende rol had. Borstvoeding geven werd gezien als een ultieme vervulling van deze zorgende rol (die, het moge duidelijk zijn, haar maatschappelijke ontwikkeling in de weg stond).

Kunstenaar Rumiko Hagiwara maakte eens een subtiele interventie waarbij ze een tekstbordje met daarop de Wikipedia-definitie van onkruid bij een plantje plaatste. Het is een eenvoudige interventie die echter direct aanzet tot nadenken over de consequenties van het naamgeven en van de categorieën die we hanteren om de wereld in te delen en te begrijpen.

We hebben wetenschappelijke namen nodig om te kunnen zien, te duiden en te begrijpen. Tegelijkertijd beperken deze namen juist onze blik, en zitten ze – vaak zonder dat we ons dat realiseren – vol met waardeoordelen. Ook Linnaeus, wiens taxonomisch systeem we nog steeds gebruiken, heeft onze blik gestuurd. Binnen zijn systeem werden alle levende wezens van een wetenschappelijke naam voorzien – soms voor het eerst, maar vaak ook opnieuw. Jamaica Kincaid beschrijft in haar My Garden (Book) hoe het vervangen van bestaande (inheemse) namen door nieuwe, ‘objectief-wetenschappelijke’ namen, ook een agressieve ideologische daad was: het is ‘a spiritual padlock with the key thrown irretrievably away’. Een uitwissen dat tekenend is voor koloniale invasies, waarbij lokale kennis als onbelangrijk werd beschouwd.  ‘[…] it is not surprising that when people have felt themselves prey to it (conquest), among their first acts of liberation is to change their names (Rhodesia to Zimbabwe, LeRoi Jones to Amiri Baraka).’

Strumigenys ayersthey is een miertje uit Ecuador dat, tegen de traditionele binaire categorisering in, als eerste soort de genderneutrale uitgang ‘‘they’’ kreeg 

Rumiko Hagiwara, Weed, 2019. Courtesy Althuis Hofland Fine Arts

Het geven van namen is dus geen onschuldige handeling: het kan manipuleren, reduceren, wissen en bedwingen. Maar we kunnen leren van onze fouten en dit proces positiever maken. Zoals David G. Haskell in Emergence Magazine stelt: ‘By noticing and naming, we take the first step into friendship and understanding, crossing the gulf between species.’

Strumigenys ayersthey is een miertje uit Ecuador dat als eerste soort niet de uitgang ‘ae’ voor vrouwen of ‘i’ voor mannen draagt, maar de uitgang ‘they’: een genderneutrale wetenschappelijke naam. Het beestje werd vernoemd naar Jeremy Ayers, de in 2016 overleden mensenrechtenactivist (en fervent tuinman). In de jaren zeventig stond Ayers ook wel bekend als Silvia Thin en begaf hij zich in Andy Warhols close circle. Ayers stond een open, inclusieve, queer positie voor. Tegen een traditionele binaire categorisering.

Derek Jarman schrijft in At your own risk (1992) ‘Call yourself what you want. Reject all labels. Liberate yourself from the lie that we’re all lesbians and gay men. Free yourself from the lie that we’re all the same.’

Laurie Cluitmans werkt aan twee tentoonstellingen over de hedendaagse betekenis van de tuin in tijden van klimaatcrisis die komend najaar te zien zijn in het Centraal Museum in Utrecht en Nest Den Haag (van 10 september 2021 t/m 9 januari 2022). Wij vroegen haar in een serie columns in bredere zin bij het onderwerp kunst, de tuin en tuinieren stil te staan.

Bronnen:
-Hickey, David en Susan Tallman. The Collections of Barbara Bloom. Göttingen: Steidl Publishers, 2008, p.45.
-Mancuso, Stefano en Viola, Alessandra. Briljant Groen, De intelligentie van planten. Amsterdam: Cossee, 2017, p. 25
-Kincaid, Jamaica. My Garden (Book). New York: Farrar, Straus and Giroux, 1999.
-Schiebinger, Londa, Nature’s Body: Gender in the Making of Modern Science in: Schneiderman, Jill S. “The Anthropocene Controversy,” in Anthropocene Feminism, edited by Richard Grusin, 169-198. Minneapolis: University of Minnesota Press, 2017.
-Haskell, David G. ‘The Voices of Birds and the Language of Belonging’ in Emergence Magazine, vol. 2. 2021, p. 48.
-Jarman, Derek. ‘FROM A FLYER PICKED UP AT HEAVEN, October 1991’. In: At your own risk. Penguin Random House: Londen, 1992, p. 128.

Laurie Cluitmans

is kunstcriticus en conservator hedendaagse kunst bij het Centraal Museum

Recente artikelen