metropolis m

Portretten van passanten gefotografeerd in mobiele fotostudio van JR worden opgehangen, JR: Chronicles, Groninger Museum, 2022, foto Siese Veenstra (meer: www.insideoutproject.net/en/)

Het zijn gevleugelde termen in het cultuurbeleid, die met elkaar om aandacht strijden in beleidsvoorstellen, elkaar ook wel eens in de weg lijken te zitten, want bij de een trek je het land in terwijl de ander toch meer gaat over de stad. Steven ten Thije legt aan de hand van zeventig jaar cultuurbeleid uit waar de termen ‘spreiding’ en ‘participatie’ voor staan en wat ze kunnen betekenen.

We hebben er even op mogen wachten, maar het coalitieakkoord van het huidige kabinet telt wel acht ambities voor cultuur. Sommige daarvan zijn historisch gekneed uit polderklei, bijvoorbeeld de wens tot spreiding. Al decennia klinkt met regelmaat het voornemen om het aanbod van kunst en cultuur te spreiden over het gehele land. Ook dit kabinet vindt het weer belangrijk en zet de ambitie op een nobele vierde plaats, en daarmee betrekkelijk hoog op de agenda. Het doel dat terug is van nooit weggeweest.

Spreiding is, zoals gezegd, een modern fossiel. Het is vrijwel even oud als het ‘moderne’ cultuurbeleid van Nederland. Ik doel hiermee op de naoorlogse periode, waarin de ambitie en samenhang in het cultuurbeleid astronomische sprongen maakte. Gaf negentiende-eeuws Nederland enkel kruimels uit aan cultuur, na de oorlog werden dat honderden miljoenen. Het land stampte zo in een halve eeuw een ecosysteem van instellingen, opleidingen en ondersteuningsmaatregelen uit de grond, wat zo robuust werd dat het zelfs de botte bijl van Rutte I wist te overleven. Aan de wortel van dit rijke bestel staat ook het woord spreiding, dat al in 1950 zijn intrede deed in beleidsdocumenten. Deze spreiding was daarbij zowel een doel als een realiteit. Al in 1946 gaven de gemeenten evenveel uit aan kunst en cultuur als het Rijk en in de jaren daarna zijn de bijdragen van de gemeente harder gegroeid dan die van het rijk. Het sleutelwoord dat na spreiding komt is daarmee vooral ‘afstemming’. Hoe kunnen de verschillende overheden effectief samenwerken en het beste aanbod realiseren voor zoveel mogelijk mensen verspreid over heel Nederland?

[blockquote]Hoe kunnen de verschillende overheden effectief samenwerken en het beste aanbod realiseren voor zoveel mogelijk mensen verspreid over heel Nederland?

Stories of Belonging, 2022, tentoonstelling en publieksprogramma bij de Appel, Amsterdam, foto's Jimena Gabriella Gauna

Stories of Belonging, 2022, tentoonstelling en publieksprogramma bij de Appel, Amsterdam, foto's Jimena Gabriella Gauna

Je kunt ook anno 2022 weinig tegen deze wens inbrengen. Spreiding en afstemming blijven van groot belang. Wat wel vragen oproept, is of je deze wens op dezelfde wijze kan koesteren als in de jaren vijftig. Vraagt het veranderde Nederland ook om een andere strategie op dit punt? Het coalitieakkoord lijkt dit enigszins in al zijn beknoptheid te suggereren, doordat in de bulletpoint waar het woord spreiding dikgedrukt is, ook een ander woord dikgedrukt is: participatie. Op het eerste oog mogelijk inwisselbare termen want zorgt betere spreiding immers niet automatisch voor meer participatie? Helaas niet. Spreiding gaat om locatie, participatie gaat om wie er meedoet. Er is zeker een samenhang tussen de twee, maar ze staan ook los van elkaar en dat inzicht lijkt ook bij dit kabinet te dagen.

Het fenomeen dat ervoor heeft gezorgd dat deze twee begrippen eerst niet en nu wél allebei als beleidsdoel mogen optreden is migratie. Daarbij doel ik twee vormen van migratie: binnen in Nederland en van buiten naar Nederland. De eerste vorm van migratie is misschien het oudst, al loopt het behoorlijk parallel op. Toen de kruitdampen van de Tweede Wereldoorlog waren weggetrokken en de wederopbouw begon, bouwde Nederland monter de verzorgingsstaat op. Eén van de elementen daarvan was de zogenaamde Mammoetwet waarmee onderwijs veel toegankelijker werd. Het was het begin van het realiseren van een min of meer succesvolle meritocratie, waarin niet je afkomst maar je talent bepalend is. Kees Vuyk omschrijft deze ontwikkeling treffend in zijn niet zo oude en nog veel te weinig gelezen boek Oude en Nieuwe Ongelijkheid (2017). Wat Vuyk opmerkt is dat deze Mammoetwet het onverwachte neveneffect had dat plots uit alle hoeken van Nederland jongeren met zeer diverse achtergronden elkaar troffen in universiteitssteden en zich daar loszongen van hun oude traditionele, regionale wortels en zuilen.

De impact hiervan op de plek van kunst en cultuur in de Nederlandse samenleving is niet gering. Het betekende dat het opbouwen van een landelijke infrastructuur voor kunst en cultuur parallel plaatsvond aan een reorganisatie van de samenleving, waarin hele andere en nieuwe verbanden een rol gingen spelen. In die jaren ontstond een stevige groei van zowel het culturele aanbod als het aandeel van de bevolking, opgeleid aan een hogere beroepsopleiding of de universiteit. De nieuwe meritocratische elite, die groeide tot wel dertig procent van de bevolking en daarmee een wel heel brede elite is, creëerde eigenlijk onbewust een oplopende spanning tussen stad en platteland. Uit de dorpen trokken de jongeren weg die het nieuwe toegankelijke hogere onderwijs aankonden en deze vormden vervolgens haast als natuurlijk het nieuwe groeiende publiek voor het rijkere cultuuraanbod. Een aanbod dat ook op deze groep was afgestemd, omdat de nieuwe generatie kunstenaars evengoed voortkwam uit deze dynamiek. De wens tot spreiding probeerde horizontaal, namelijk geografisch, een ongelijkheid tegen te gaan, die eigenlijk verticaal van karakter was in het groeiende verschil tussen hoger en lager opgeleid.

De wens tot spreiding probeerde horizontaal, namelijk geografisch, een ongelijkheid tegen te gaan, die eigenlijk verticaal van karakter was in het groeiende verschil tussen hoger en lager opgeleid

Dit interne emancipatieproces van na de Tweede Wereldoorlog vond plaats binnen de witte Nederlandse bevolking en had ook een aantal andere relevante karakteristieken. De centrale tendens was een bevrijding uit de bekrompenheid van de regio naar een liberale, internationale, dynamische, moderne cultuur. Kunst werd iets waarmee je onderdeel kon worden van een individualistische, kosmopolitische klasse. Hierbij viel op dat de inwoners van deze kosmopolis wel erg stevige oogkleppen ophadden voor het eigen imperiale verleden. Met als gevolg dat het leek alsof de imaginaire global village geheel toevallig primair werd bevolkt door hoogopgeleide, witte Europeanen en Amerikanen. Hierdoor werden zonder veel gêne de specifieke, individualistische cultuuruitingen van deze relatief nieuwe elite gezien als schaamteloos universeel.

Parallel aan deze ontwikkeling vond nog een andere migratiebeweging plaats van buiten naar binnen. Eerst met de komst van verschillende groepen migranten uit voormalige koloniën en later de arbeidsmigranten. De aanwezigheid van deze groepen is nu zo vanzelfsprekend dat we haast vergeten dat ook dit een ontwikkeling is die pas na de Tweede Wereldoorlog op gang kwam. In Vijf eeuwen migratie (2021) laten Leo en Jan Lucassen zien hoe er aan het einde van de oorlog praktisch geen enkele migrant meer in Nederland woonde. Kende Nederland in de perioden daarvoor soms enorme migratiebewegingen, het kapotgeschoten land was een weinig aantrekkelijke bestemming. Pas na 1945, met het begin van de dekolonisatieoorlog in Indonesië, kwam daar verandering in. Aanvankelijk door de komst van de Indische Nederlanders en daarna de komst van gastarbeiders en de dekolonisatie van andere koloniën.

De ontwikkeling van deze nieuwe bewoners van Nederland kent gelijkenissen met de ontwikkeling in de witte gemeenschap en de trek van het platteland naar de stad door jonge studenten. De meeste nieuwkomers hadden in het land van herkomst weinig of zeer onevenwichtig onderwijs genoten, dus toen ook deze nieuwe groepen en met name hun kinderen, mee gingen draaien in het onderwijssysteem gebeurde min of meer hetzelfde als in de witte Nederlandse bevolking: er ontstond een splijting in de migrantengemeenschap tussen hoog- en laagopgeleid.

Spreiding gaat om locatie, participatie gaat om wie er meedoet. Er is zeker een samenhang tussen de twee, maar ze staan ook los van elkaar en dat inzicht lijkt ook bij dit kabinet te dagen

Passanten worden gefotografeerd in mobiele fotostudio van JR, JR: Chronicles, Groninger Museum, 2022, foto Siese Veenstra (meer: www.insideoutproject.net/en/)

Passanten worden gefotografeerd in mobiele fotostudio van JR, JR: Chronicles, Groninger Museum, 2022, foto Siese Veenstra (meer: www.insideoutproject.net/en/)

Het verschil met de interne ‘migratie’ van platteland naar stad is dat de nieuwkomers in eerste instantie buitengesloten waren van de Europese, ‘witte’, ‘universele’ kunstvormen die het culturele aanbod domineerden. Deze nieuwkomers bewogen niet binnen in een cultuur van de ene klasse naar de andere klasse, maar moesten zich thuis voelen in een cultuur die niet die van hun was en die zelfs eeuwenlang hun cultuur met racistische motieven als minderwaardig had afgedaan. Waar de witte meritocratische elite zich vestigde in de jaren zestig, zeventig en tachtig, zouden deze migrantengemeenschappen pas in de jaren tachtig, negentig en nul in beeld komen bij beleidsmakers en daarmee meer ruimte krijgen (en opeisen) in de cultuursector.

Interessant is daarbij dat deze gemeenschappen minder uiteenvallen volgens de klassieke zuilen, doordat identificatie met de culturele wortels van de eigen (onderdrukte) gemeenschap vaak als positief wordt ervaren. Jonge makers krijgen nu steeds meer ruimte en brengen tegelijkertijd ook nog eens de oudere generaties over het voetlicht die eerder verborgen beleven achter een dikke laag witte cultuur. Deze kunstenaars en hun publiek willen niet hun achtergrond ontstijgen, maar juist herontdekken. Dit draagt ook bij aan het feit dat onderzoek van NRC naar aanleiding van het twintigjarig bestaan van Paul Scheffers provocatieve essay Het Multiculturele Drama (2000), liet zien dat juist jongeren met een migratieachtergrond een positiever toekomstbeeld hebben. Zij combineren emancipatie met het herstellen van relaties met hun (culturele) wortels. Een combinatie die aan de witte zijde van het spectrum weinig voorkomt.

Deze vogelvlucht over ruim zeventig jaar spreidingsbeleid in relatie tot de veranderende samenleving roepen een paar voorzichtige aandachtspunten op voor het nieuwe spreidingsbeleid. Ten eerste maakt de coalitie een goede keuze door spreiding en participatie als een dubbele uitdaging te zien die in samenhang geadresseerd moet worden. Ten tweede is het de vraag of we als samenleving niet kunnen leren van het emancipatieproces in migrantengemeenschappen, waarin persoonlijke groei als identificatie met de eigen groep en cultuur kunnen samengaan. Het mooie en hoopvolle van die beweging is dat spreiding daarmee niet een soort missionariswerk wordt waarin ‘hoge’, ‘stedelijke’ cultuur naar de buitengebieden wordt geëxporteerd, maar waarin ook de regio als bron en basis kan worden begrepen, zo logisch dat het denigrerend wordt. Misschien kan een dergelijke benadering ervoor zorgen dat die twee dikgedrukte woorden spreiding en participatie dan als vanzelf gaan bijdragen aan dat andere toverbegrip uit beleidsteksten: verbinding. Een begrip dat met zoveel passie is misbruikt in beleidsteksten dat het bijna afgunst oproept, maar dat tegelijkertijd op de meest kernachtige manier uitdrukt wat dit gespleten land nodig heeft.

DIT ARTIKEL IS GEPUBLICEERD IN METROPOLIS M NUMMER 2 PLATTELAND. STEUN METROPOLIS M, NEEM EEN ABONNEMENT. ALS JE NU EEN JAARABONNEMENT AFSLUIT STUREN WE HET NIEUWE NUMMER GRATIS OP. MAIL JE NAAM EN ADRES NAAR [email protected]

Steven ten Thije

is Hoofd collecties Van Abbemuseum

Recente artikelen