metropolis m

Raoul de Keyser, Baron in Al Held-veld

Voor de achtste Biënnale van de Schilderkunst nodigden de drie Oost-Vlaamse musea MDD, Mudel en Raveel (inter)nationale gastcuratoren uit om te reflecteren op de geschiedenis van de schilderkunst. Jasper Delva maakt een rondgang langs de oevers van de Leie, komt prachtige werken tegen maar ziet ook dat de omgang met het verleden wel wat kritischer had mogen zijn.

Sinds 2008 presenteren de drie musea aan de oevers van de Oost-Vlaamse rivier de Leie iedere twee jaar de Biënnale van de Schilderkunst. De terugkerende samenwerking tussen Museum Dhondt-Dhaenens (MDD) in Deurle, Museum van Deinze en de Leiestreek (Mudel) en het Roger Raveelmuseum in Machelen-aan-de-Leie toont daarbij werk uit binnen- en buitenland en vertrekt vanuit de identiteit en collectie van ieder museum. Thematische insteken verbonden op de zeven voorgaande edities de drie musea met elkaar. Zo passeerden onderwerpen als “Binnenkamers” (2020), “Over landschappen” (2018), “De toets van de schilder” (2014) en “Het sublieme voorbij” (2010). Maar na zeven edities botste deze methodologie op zijn grenzen, vertelde Melanie Deboutte, directeur van het Roger Raveel Museum, onlangs in het programma Pompidou op radio Klara[1]. De pot thema’s leek leeg.

De drie musea besloten daarop de insteek over een andere boeg te gooien. Elk van hen nodigde internationale en nationale gastcuratoren uit om diverse eigenschappen van het medium schilderkunst te onderzoeken en te belichten. Zo koos MDD voor de combinatie van Colombiaanse kunstenaar Oscar Murillo en de Zuid-Afrikaanse curator Gabi Ngcobo, werkte Mudel samen met filosoof Willem Elias en kunstcollectief platvvorm en nodigde Deboutte, naast directeur ook curator van het Raveelmuseum, de Antwerpse kunstenaar Vaast Colson uit.

Ondanks de afwezigheid van een overkoepelend thema vermeldt het programmaboekje toch iets dat zich als rode draad presenteert: de geschiedenis van de schilderkunst

Ondanks de afwezigheid van een overkoepelend thema vermeldt het programmaboekje toch iets dat zich als rode draad presenteert: de geschiedenis van de schilderkunst. Elk museum vult dit op zijn eigen manier in. Zo focust MDD op de Westerse blik in het (kunst)onderwijs en de (kunst)geschiedenis, gaat het Raveelmuseum op zoek naar de intrinsieke eigenschappen van het medium doorheen zo’n 130 jaar Belgische schilderkunst en toont Mudel hoe kunstenaars beïnvloed worden door het werk van hun voorgangers.

Het resultaat zijn drie op zich zelf staande tentoonstellingen die elk een eigen titel krijgen en een ander aspect van de (kunst)geschiedenis behandelen. Dat zorgt voor een boeiende en leerrijke trip doorheen ons verleden.

MDD: stille t, sterke boodschap

Mijn tocht doorheen de geschiedenis begint met The ‘t’ is silent in Museum Dhondt-Dhaenens (MDD). De titel verwijst naar de wijze waarop Amerikanen het woord ‘painting’ uitspreken. De ‘t’ is vaak silent, wat resulteert in ‘paining’ of ‘pain’, pijn. De selectie van Ngcobo en Murillo vertrekt van de koloniale Westerse blik in (kunst)geschiedenis en onderwijs. Het brengt het duo tot een diverse (m/v/x), veelal niet-witte groep kunstenaars die schilderen inzetten als een manier om ongekende of verzwegen maatschappelijke pijnpunten en problemen uit te drukken, aan te klagen en te verwerken, en zo de nog steeds aanwezige historische hiaten te dichten.

links: Oscar Murillo, 'Frequencies', in 'The 't' is Silent', Museum Dhondt-Dhaenens, 2022. Foto: Rik Vannevel

De tentoonstelling start met de De school van Jenny Montigny (1875-1937) uit de eigen collectie van MDD. Het figuratieve werk toont witte leerlingen die onder het toeziende oog van een non naarstig werken aan hun schoolse taken. Dat wordt geplaatst naast voorbeelden uit het project Frequencies (2013-doorlopend) van Murillo. In dat project vraagt de kunstenaar aan scholieren van over heel de wereld hun schoolbank te overspannen met canvas en het vol te tekenen. Twee van de ondertussen veertigduizend exemplaren van de hand van meer dan honderdduizend, niet nader genoemde leerlingen hangen in MDD. Ze komen uit Kenia en Columbia. Ik herken tussen het gekrabbel geweren, een kerk, een leeuw (Kenia) en een uil, een voetbalveld en iets dat lijkt op een dodenmasker (Columbia).

Murillo vroeg aan scholieren hun schoolbank te overspannen met canvas en het helemaal vol te tekenen

[figure biennaleschilderkunst6]

[figure biennaleschilderkunst1]

Beide tekeningen zijn erg verschillend. Toch hebben ze eenzelfde thema: de leefwereld van deze leerlingen. Schilderkunst als dagboek om de realiteit van deze leerlingen te benoemen en te verwerken. Zo slaagt Murillo wonderwel in de opzet van zijn project. Hij wil de communicatie tussen lokale gemeenschappen en de rest van de wereld verbeteren. Tekenen en krabbelen met potlood en pen vormen daarbij de gedeelde taal.

Daarnaast toont hij ook Disrupted Frequencies (2021). Het werk is van zijn eigen hand en bestaat uit prachtige abstracties die met wilde en dikke strepen in verschillende tinten lichter- en donkerblauw over de tekeningen van de kinderen heen worden geschilderd. Het werk zelf is visueel prachtig. De blauwe strepen eisen de aandacht op. Ze doen denken aan de zee. Wil Murillo zo accentueren hoe de schilderkunst een golf van globale uitwisseling en dialoog in gang kan zetten? Een mooi en prachtig uitgewerkt idee zou je denken, zeker in het kader van de tentoonstelling.

Maar achteraf blijven kritische vragen me achtervolgen. Hoe ga je met iemand in gesprek als je zijn, haar of hun ervaringen zomaar – gaven de kinderen wel hun toestemming? – bedekt, overschaduwt, wegwist? Ontneemt Murillo de kinderen met zijn (over)schilderwerk niet net het platform dat hij hen wilde geven? In mijn donkerste gedachten krijg ik plots zelfs het gevoel dat hij zomaar de individuele stem van de kinderen overneemt en ze een plek geeft binnen zijn eigen discourse. Gaan deze jonge, schoolplichtige kunstenaars hier mee akkoord? Stiekem hoop ik dat een van hen mijn vragen kan beantwoorden. Maar dat gaat natuurlijk niet.

Andere sprekende voorbeelden uit deze tentoonstelling zijn de werken van de Braziliaanse Dalton Paula en de Zimbabwaan Misheck Masamvu. Ook deze vertellen verhalen die ons amper bereiken, ontbreken in de dominant Westerse geschiedschrijving. Zo behandelt Retrato Silenciado (2014) van Paula de onderbelichte Zwarte geschiedenis en cultuur van Brazilië, terwijl Masamvu met Swing (2011-2022), Idle Slide (2022) en Frozen Screen (2022) de politieke onrust in zijn thuisland onder de aandacht brengt. Beide brengen de verhalen aan de man met technieken uit het verleden, al zijn er duidelijk andere historische invloeden.  

Paula’s schilderijtjes hebben een opvallende blauwgroene achtergrond, een verwijzing naar de rentratos pintados, een oude vorm van portretfoto’s uit het begin van de 20ste eeuw in Brazilië waarbij foto’s na het maken werden ingekleurd en bijgewerkt

[figure biennaleschilderkunst3]

[figure biennaleschilderkunst2]

Zo schildert Paula portretten van Zwarte figuren. De schilderijtjes hebben een opvallende blauwgroene achtergrond, een verwijzing naar de rentratos pintados (te vertalen als ‘geschilderde portretten’), een oude vorm van portretfoto’s uit het begin van de 20ste eeuw in Brazilië waarbij foto’s na het maken werden ingekleurd en bijgewerkt. Instagram-filters en photoshop avant la lettre zeg maar, want de modellen werden mooier en gezonder afgebeeld dan ze in feite waren en nieuwe details zoals juwelen werden toegevoegd om een elan van rijkdom te scheppen. Paula eigende zich een oude techniek uit zijn eigen cultuur toe om verhalen toe te voegen die onvoldoende aandacht krijgen binnen de geschiedenis van zijn thuisland. Hij schilderde de portretten bovendien op de covers van oude encyclopedieën; de boekwerken die door ‘alle’ kennis over de hele wereld samen te brengen het zogenaamde hoogtepunt van Westerse kennis zouden belichamen, maar in werkelijkheid het gevolg waren van een ernstige vorm van tunnelvisie. Zijn portretten zijn dus niet zo vrijblijvend als de oorspronkelijke retratos pintados die in menige Braziliaanse huiskamers hingen.

Ook Misheck Masamvu vult leemtes in onze Westerse blik. Maar waar Paula een oude, in het Westen niet serieus genomen techniek inzet, gebruikt Masamvu technieken die hij leerde aan de Akademie der Bildenden Künste in München toen hij studeerde bij de Duits-Amerikaanse schilder Jerry Zenuik. Daar verschoof zijn artistieke praktijk van een realistische stijl naar expressionistische representatie. Dat zet hij in om de politieke en maatschappelijke malaise in zijn thuisland en de benarde situatie van zijn landgenoten aan te kaarten.

Drie werken van hem zijn te zien, waarbij Swing (2011-2022) het meest in het oog springt. Van ver valt vooral het amalgaan van gekleurde vlekken en stippels tegen een veelal zwarte en witte achtergrond op. Het verwijst naar de verschillende partijen in de Zimbabwaanse politiek. Maar wie dichterbij een kijkje neemt, ziet figuren opduiken in de politieke warboel. Ik herken gestaltes die doen denken aan mummies en zie opengesperde benen waaruit een hand kruipt die naar mij lijkt te grijpen. Je kan er niet anders dan er de slachtoffers van het systeem in zien. Vooral die ene hand achtervolgt me, zeker als je weet dat verkrachting in Zimbabwe door regeringsgezinde milities wordt ingezet als wapen tegen politieke tegenstanders.

Van ver valt vooral het amalgaan van gekleurde vlekken en stippels in Masamvu’s werk op. Maar wie dichterbij een kijkje neemt, ziet figuren opduiken in de politieke warboel

[figure biennaleschilderkunst4]

De werken van Oscar Murillo, Misheck Masamvu en Dalton Paula koppelen op een intelligente manier esthetiek en geschiedenis aan maatschappij-kritisch engagement. Daar staan ze niet alleen in. Ook de ingetogen studies van de Amerikaanse Kerry James Marshall over Zwart Amerika of het grote, het kleurrijke La larga noche de los 500 años (2019) van de Braziliaanse Marcela Cantuária over vrouwen die zich verzetten tegen de militaire junta’s in Latijns-Amerika maar dat moesten bekopen met de dood en de harde, maar prachtige abstracte schilderijen van de Vietnaamse Anh Trần die haar insider-outsider status bevragen zijn moedige en innemende inspanningen tot het dekoloniseren van de maatschappij- en kunstgeschiedenis.

Het maakt van The ‘t’ is silent een pakkende en tegelijk belangwekkende tentoonstelling. In een filmpje over de tentoonstelling vertelt curator Gabi Ngcobo hoe ze de tentoonstelling ziet als een boek[2]. The ‘t’ is silent is zo een uiterst maatschappijkritisch boek dat ons confronteert met onze Westerse blik. Het is misschien vanuit die optiek dat het museum ervoor koos de zaalteksten beschikbaar te maken voor de bezoeker. Naast elk werk hangen teksten die je op eigen initiatief mag verzamelen en bundelen in een mooi ontworpen mapje. Een goedgevonden idee, maar opnieuw blijf ik achter met een kritische bedenking. Gaat deze leuke vondst niet net in tegen het doel en de boodschap van de expo? Waarom mogen wij, veelal witte bezoekers, weer cherrypicken wat wij de meest interessante, mooiste of noemenswaardige hoofdstukken vinden uit een tentoonstelling die het dekoloniseren van de (kunst)geschiedenis tot doel heeft? De uiterste noemenswaardige tentoonstelling ten spijt, het laat me achter met een wat ongemakkelijk gevoel dat wij Westerlingen het nog steeds niet echt begrepen hebben.

Roger Raveelmuseum: een web van (mannelijke) dwarsverbanden

In het Raveelmuseum stellen kunstenaar Vaast Colson en curator Melanie Deboutte met Scribble, dabble, splatter, smear een groep Belgische kunstenaars samen die het medium schilderkunst analyseren. Zo belichten ze 130 jaar Belgische schilderkunst. De titel, naar een werk van schilder Vincent Geyskens, verwijst naar de inherent plastische kwaliteiten van het schilderen. Het leidt tot een zoektocht doorheen generaties en genres, van James Ensor en René Magritte tot Raoul De Keyser en Stefaan Dheedene, maar ook Alice Frey en Anne-Mie Van Kerckhoven, al vormen zij, samen met Marthe Donas en Marthe Wéry, de vrouwelijke uitzonderingen op al dat mannelijk geweld.

Dieter Durinck, Narrative Management, Le Corbusier

De tentoonstelling opent met een portret van de rokende, zelfzekere Raveel, een mooie link naar de eigen collectie. Wat volgt zijn 60 werken van 36 Belgische kunstenaars die spontaan en intuïtief werden samengebracht door het curatorenduo. Deboutte en Colson lieten zich daarbij leiden door hun persoonlijke zoektocht doorheen de Belgische schilderkunst. Zoals Deboutte zelf vertelt in het bovenvermelde radio-programma Pompidou: Samen doken ze de geschiedenisboeken en gingen daarbij terug tot de gekende en geprezen publicaties van de Haesaerts-broers.

Linken zijn overal te vinden; of het nu een gedeelde vormentaal, een terugkerende kleur of een veelvuldig opduikend verhaal betreft

Scribble, dabble, splatter, smear laat zich als expo vooral opvallen door de vele dwarsverbanden tussen de verschillende werken. Linken zijn overal te vinden; of het nu een gedeelde vormentaal, een terugkerende kleur of een veelvuldig opduikend verhaal betreft. Ze verbinden werken in zalen en lopen meer dan eens door van de ene naar de andere zaal. Die insteek werkt zonder meer aanstekelijk. Spontaan begin je te zoeken naar dwarsverbindingen tussen de werken onderling en de bredere kunstgeschiedenis.

Zo zijn er heel wat werken die het (zelf-)portret als uitgangspunt nemen. Mijn oog valt op Vrouw met rode arm (1949-1951) van Raveel. Ik zie Zulma, de vrouw van Roger Raveel. Een rode arm centraal in het doek valt op. Wat verder, in een andere zaal, hangt de foto Personnages (1982) van Jan Vercruysse, met hemzelf tweemaal op het beeld. Ook hier centraal op het werk een gebogen arm, ditmaal met sigaret in de aanslag. Het werk refereert naar een werk van Margritte, waarin die zichzelf afbeeldt. Dat werk is niet te zien, maar recht tegenover Personnages hangt wel een andere Magritte uit 1944 die dan weer verwijst naar de impressionistische schilderstoets van Renoir.

Misheck Masamvu, 'Swing', in 'The 't' is Silent', Museum Dhondt-Dhaenens, 2022. Foto: Rik Vannevel

Tussen de vele portretten ontstaat zo een heel web van verwijzingen en verbindingen. Neem bijvoorbeeld Mijn portret in 1960 (1888) van James Ensor. In de kleine koperets blikt Ensor, de nestor onder de geselecteerde kunstenaars, vooruit naar zijn honderdste verjaardag. Hij beeldt zichzelf af als skelet, in de positie van een klassiek liggend naakt. Het is tegelijk zelfbewust en zelfrelativerend: de kunstenaar, vereeuwigd in de kunst, eeuwig levend dankzij zijn kunst, maar uiteindelijk toch net zo vergankelijk als elke gewone sterveling.

Roger Raveel, Zelfportret met sigaret, 1949, foto: Dirk Pauwels

Spontaan neemt het werk me mee naar elk volgend zelfportret, dat van Jean Brusselmans. Het is een markant schilderij. De kunstenaar portretteert zichzelf aan zijn ezel, palet en penseel in de hand. Zijn voeten steken in houten klompen en hij kijkt de bezoeker recht aan, met een vreemde, bijna verdwaasde blik. Verstoren we zijn concentratie? Loopt zijn werk niet naar behoren? Of betrappen we hem op iets dat hij niet wenste te delen? Wat schildert hij daar eigenlijk? Iets abstracts, of zie ik toch wazige figuren? Geeft het soms uitdrukking aan wat hij niet vertellen kan of wil?

In de kleine koperets blikt Ensor, de nestor onder de geselecteerde kunstenaars, vooruit naar zijn honderdste verjaardag

links: Roger Raveel, Vrouw met rode arm, 1949-51, rechts: Gust. De Smet, De buurman, 1927, foto: Dirk Pauwels

James Ensor, Mijn portret in 1960, 1888

Maar die vereeuwigde Ensor komt ook op een andere manier terug in Zelfportet (1999) van Vincent Geyskens. De kunstenaar beeldt zichzelf af met een iets dat lijkt op een masker of heel wat make-up. Het is alsof hij zichzelf schildert en dan overschildert. Is dit zijn manier om eeuwig jong te blijven? Net als bij Ensor voel je dat ook hier de kunstenaar besef dat zijn kunst dan wel kan verder leven maar dat de maker toch ooit zal moeten vergaan. Het zorgt, zoals ook Ensor dat doet, voor een ontwrichte, ongemakkelijke manier van kijken.

De kleuren in het werk van Geyskens leiden je dan weer terug naar Jean Brusselmans, naar zijn De vrouw van de kunstenaar uit 1947. Ook dit portret van zijn vrouw kenmerkt zich door een gevoel van onthechting, ascese. Een gevoel dat ik ook al ervaarde toen ik keek naar het afwezige, bijna treurige gezicht van Zulma, dat gewikkeld lijkt in verbanden. Is ze een levende mummy? Of is zij de zombie, de levende dode waarmee Geyskens de schilderkunst vergelijkt? Het staat alvast in schril contrast met de zelfverzekerde blik van Roger Raveel die de tentoonstelling opende.

De persoonlijke zoektocht van Deboutte en Colson doorheen het Belgische schilderverleden aan de hand van toonaangevende publicaties brengt heel wat moois voort. Maar ondanks al de fascinerende verbanden die ze leggen, zijn het vooral mannelijke schilders die in de verf worden gezet. Vrouwen mogen dan wel aanwezig zijn, ze passeren vooral de revue als onderwerp of model van hun mannen. Uitzondering zijn Marthe Donas, Alice Frey, Marthe Wéry en Anne-Mie Van Kerckhoven. Op 36 aanwezige kunstenaars is dat slechts 11,11%. Zou de Belgische schilderkunst dan zo weinig niet-mannelijke kunstenaars hebben voortgebracht?

links: Jean Brusselmans, Zelfportret met schildersezel, 1935, midden: Vincent Geyskens, zonder titel (stilleven met baksteen), 2020, rechts: Walter Swennen, zonder titel, 1986, voor: Herman Van Ingelgem, Music for Accordeon, 2021, foto: Dirk Pauwels

Je kan je de vraag stellen of de gekozen methodiek niet simpelweg leidt tot het herbevestigen van de reeds gekende of gevestigde orde. Chantal Pattyn merkt terecht op in dezelfde radio-uitzending[3]: ‘België bracht heel wat schilderende vrouwen voort’. Waar zijn die in godsnaam? Als we blijven we vasthouden aan oude bronnen, de (kunst)canon, zullen deze nobele maar, doordat het vrouwen zijn, onbekende kunstenaars dan ooit tot de geschiedenis toetreden? Terugkijken naar het verleden is belangrijk, maar dat moet dan wel met een volledige(re) blik gebeuren dan voorheen, ongeacht de reputatie of status van bepaalde bronnen of figuren. Zo mist Scribble, dabble, splatter, smear de kritische en diverse blik op ‘de geschiedenis van de schilderkunst’ die wel terug te vinden is bij The ‘t’ is silent.

‘België bracht heel wat schilderende vrouwen voort’: waar zijn die in godsnaam?

Het is misschien daarom dat tussen al dat mannelijk geweld, het werk van Anne-Mie Van Kerckhoven me het meest bij blijft. Van haar worden Aanbid mij eerst (1992) en Uitgeput (1992) getoond. Alleen al de titels van deze werken wijzen op haast wrange wijze naar het pijnpunt van deze tentoonstelling.

Beide werken hangen net voor het einde van de tentoonstelling. Het eerste kleine werk, Uitgeput, toont een vrouwenlichaam dat ligt – tentoongespreid wordt? – als een klassiek naakt, als bij Ensor. Haar vagina eist prominent de aandacht op. Ook hier een arm die opvalt, net als bij Vercruysse en Raveel. Boven het vrouwelijke lichaam staan de woorden ‘I DON’T RECALL’. Over haar gezicht schilderde Van Kerckhoven de woorden ‘SEA, SEX AND SUN’. Los van de woorden die het bedekken, zou het gezicht sowieso niet herkenbaar zijn. Het werk leest als een – nog altijd terechte, zo blijkt jammer genoeg – aanklacht van de dominante mannelijke blik op het vrouwenlichaam, algemeen en in de schilderkunst.

Daarnaast hangt het andere, eveneens kleine werk Aanbid mij eerst. Een vrouw kijkt wat vertwijfeld naar een foto. Is het Van Kerckhoven zelf? En wat ziet ze op de foto? Op de figuur plaatste Van Kerckhoven de woorden ‘AANBID MIJ EERST’. Een aantal andere vrouwelijke figuren zijn wazig zichtbaar in het midden- en rechterstuk van het werk, de meeste rechtse is zelfs besmeurd door een geelrode vlek, maar daarop een figuur met verschillende pijlen. Die pijlen gaan van rechts naar links, in cirkels en in rechte lijnen. Allemaal komen ze samen in de roos van de figuur, ter hoogte van het hart van de vrouw. Het lijkt een mikpunt. Ik kan het werk niet anders zien dan de (gerichte) poging vrouwen uit de geschiedenis te weren. De rol van de vrouw? Aanbid worden, en daarna, liefst stilletjes, verdwijnen van het toneel. Of hoe twee kleine werken van één vrouw plots de meest pijnlijke link doorheen de Belgische kunstgeschiedenis en deze tentoonstelling blootleggen.

Mudel: artistieke kenteringen 

De tentoonstelling in Mudel draagt de titel Gamechangers & Eyeopeners. Centraal staat de vraag: ‘Hoe kijken kunstenaars naar het werk van vorige generaties, en naar het optreden van het medium schilderkunst in een nabij of ver verleden?’. Deze vraag leidde museumdirecteur Wim Lammertijn ertoe kunstenaarsinitiatief platvvorm en publicist en professor-emeritus Willem Elias uit te nodigen als gastcuratoren voor onderdelen van de tentoonstelling. Laatstgenoemde brengt een aantal exemplarische werken samen rond de volgens hem te ongekende en beminde Belgische kunstenaar en docent Jos Verdegem (1897-1957). Hij was een van de leermeesters van Roger Raveel en mentor van hedendaagse kunstpaus Jan Hoet. De kleine expo-in-de-expo toont de veelzijdigheid van Verdegem, wiens manier van schilderen raakvlakken had met het fauvisme en het symbolisme. De selectie is niet groot, maar je krijgt een goed beeld van de evoluties doorheen het oeuvre van Verdegem.

links: Thiery De Cordier, LE FOU (zelfportret), 1999-2005, rechts: Jan Vercruysse, Personnages, 1982, foto: Dirk Pauwels

Daarnaast worden werken getoond van oude rotten als Frans Piens, Al Held, Amédée Cortier, Torajiro Kojima en Raoul De Keyser. Dat wordt aangevuld met (relatief) jong talent als Arthur Eranosian, Marcin Dudek en Dieter Durinck. Mudel presenteert zo vooral kunstenaars die in het oog springende en markante bochten maakten, en nog steeds maken, doorheen hun oeuvre en praktijk.

Waar het Raveelmuseum nog een poging onderneemt de gevestigde orde enigszins te bevragen, lijkt Mudel deze regelrecht en zonder kritische kanttekeningen te willen bevestigen

links: Philippe Vandenberg, 'Now Patience Is Flowering Into Death II', 1981-1999, rechts: Anne-Mie Van Kerckhoven, 'Adore me, First', 1992 en 'Exhausted, I Sink', 1992. Foto: Dirk Pauwels

Zaaloverzicht 'Gamechangers & Eyeopeners' bij Mudel

Maar nog vóór ik de feitelijke expo bespreek, moet er me iets van het hart; de grote afwezigheid van vrouwelijke en queer kunstenaars in Mudel. Waar het Raveelmuseum nog een poging onderneemt de gevestigde orde enigszins te bevragen, lijkt Mudel deze regelrecht en zonder kritische kanttekeningen te willen bevestigen. Dat is in deze tijden volledig onverklaar- en zelfs onverantwoordbaar. Alsof niet-mannelijke kunstenaars hun kunstgeschiedenis niet kennen en er niet door worden beïnvloed of zich er toe verhouden. Alsof niet-mannelijke kunstenaars geen markante bochten maken doorheen de oeuvres die ze of hen ontwikkelen. Alsof niet-mannelijke kunstenaars niet, als uit het niets, met totaal andere artistieke praktijken op de proppen kunnen komen.

Dat neemt niet weg dat Gamechangers & Eyeopeners zorgt voor een boeiend onderzoek naar zowel de geschiedenis van de schilderkunst in zijn geheel als de historiek van individuele oeuvres. Vragen als ‘Waar komt die verandering vandaan?’ of ‘Wat heeft die kunstenaar gezien of meegemaakt om zo’n nieuwe, andere weg in te slaan?’ schieten door mijn hoofd; afgezien van de veel belangrijkere vraag waarom het altijd mannen moeten zijn die op het voetstuk moeten worden geplaatst.

Zo toont Mudel werk van de jonge Pool Marcin Dudek. Kunst was eerst geen onderdeel van zijn leven. Dudek was een fervente supporter van de voetbalclub Cracovia. Maar hij raakte verwikkeld in de harde supporterskern. Tot in 1997 tijdens zware rellen een van zijn vrienden om het leven kwam. Hij wist geen weet meer met zijn leven. Tot hij het werk van diverse oude meesters ontdekt in het wekelijkse kunstmagazine Wielcy Malarze en een manier vindt om zijn pijn uit te drukken en zo te breken met zijn verleden. Hij zegt het hooliganisme vaarwel en zondert zich af in zijn atelier, dat zich sinds 2011 in Brussel bevindt. Deze ervaringen maken dat zijn oeuvre sterk autobiografisch is. Het is bovendien meticuleus en obsessief, waarbij het geweld uit zijn jeugd altijd om de hoek loert. Zo is er het waanzinnige Tribunalia uit 2018. Het grote werk bestaat uit een oranje vlek die gevormd wordt door, zo vermoed ik, duizenden oranje en zwarte stukjes papier die op elkaar zijn geplakt. Achter dat plakwerk lijkt zich een niet te onderscheiden wezen of monster te verstoppen. Het doet me denken aan de stier van Francis Bacon. Onder- en bovenaan is het doek beschadigd door vuur. Ook zijn er verschillende scheuren te ontwaren. Het maakt het torment van zijn moeilijke jeugd zicht- en voelbaar.

Zaaloverzicht 'Gamechangers & Eyeopeners' bij Mudel

Maar ook met oude (mannelijke) rotten weet Mudel raad. Zo trekt het museum een mooie lijn vanuit het abstracte werk van Raoul De Keyser. Midden jaren 60 komt de kunstenaar in contact met het werk van de Amerikaan Al Held. De impact is niet te onderschatten. Zozeer zelfs, dat het zijn eigen kunst een volledig andere kant op stuurt. Je ziet hoe de lijnen van Held het werk van De Keyser beïnvloeden. Mooi is het samenspel tussen B/W XI (1968) van Held en Baron in Al Held-veld (1964-1966) van De Keyser dat rechtstreeks werd beïnvloed door Helds werk. De kleine hond lijkt helemaal uitgeteld na een wild spelletje in het lijnendoolhof van de Amerikaanse abstracte expressionist.

‘Waar komt die verandering vandaan?’, ‘Wat heeft die kunstenaar gezien of meegemaakt om zo’n nieuwe, andere weg in te slaan?’

Zaaloverzicht 'Gamechangers & Eyeopeners' bij Mudel

Tegelijk toont Mudel hoe oudere kunst ook vandaag nog zorgt voor hedendaagse adaptaties. Zo doet het werk van De Keyser de artistieke praktijk van de Armeens-Belgische kunstenaar Artur Eranosian wankelen en stuurt het ook zijn werk in een nieuwe richting. Eranosian krijgt De Keysers Camping IV (1970-1972) te zien en dat maakt danig wat indruk. Het werk is een radicale uitvergroting van een stuk blauwe lucht en een geel tentzeil. Tot dan was Eranosian vooral bezig met straatfotografie. Hij gaat aan het experimenteren met abstracte fotografie en schilderkunst en vindt zo zijn stem. Het werk Oorsprong (2022) toont een geometrische figuur in felle rode, blauwe, gele en groene kleuren die doet denken aan een paravent. Je ziet zo de link met met De Keysers Camping IV. Is de titel een verwijzing naar de oorsprong van zijn inspiratie? In Mudel hangen de werken van de drie kunstenaars broederlijk samen waardoor je optimaal op zoek kan gaan naar de invloed van de ene op de andere.

Toch komt de manier waarop oudere kunst hedendaagse kunstenaars beïnvloedt het meest tot uiting bij Dieter Durinck, ook een fijne ontdekking voor mij en te vinden in Mudel op uitnodiging van platvvorm. Met zijn Bootleg Paintings kopieert hij oude schilderijen op een eigenzinnige manier. Ik herken oa. een Picasso. Hij herschildert ze steenvast in Cadmium Green en Ivory Black, naar analogie met oude IBM-computerschermen en Atari-spelconsoles. De reeks werken speelt op eigenzinnige wijze met de verhouding tussen origineel en kopie, zeker als je weet dat het Cadmium Green giftig is. Een boeiende expo zeker, alleen jammer dat deze tentoonstelling, net als Cadmium, een toonbeeld is van het giftige patriarchaat.

De (mannelijke) geschiedenis van de schilderkunst

Bij zijn aanvang had de Biënnale van de Schilderkunst het doel de schilderkunst opnieuw naar waarde te schatten. De oudste der kunstvormen wordt vaak hoog aangeschreven, maar leek lange tijd minder populair te zijn, zowel bij het publiek als bij de kunstenaars. Dat deed heel wat vragen rijzen naar de waarde en relevantie van de schilderkunst. Zo omschreef de deelnemende Vincent Geyskens in 2012 de schilderkunst nog als een ‘undead’, een rusteloze zombie uit het verleden die zijn aanwezigheid niet langer kan verantwoorden. Toch kunnen we sinds enkele jaren van een heropleving spreken. Zo gaan vele jonge kunstenaars opnieuw aan de slag met penseel, doek en verf. Dat ze daarbij de kunstgeschiedenis opzoeken en zich er toe verhouden lijkt niets minder dan evident.

De Biënnale van de Schilderkunst belicht en onderzoekt met de drie op zichzelf staande tentoonstellingen deze revival. Hoogtepunt van de geschiedkundige tocht langs de Leie is zondermeer The ‘t’ is silent in MDD. De diverse en vooral jonge selectie van Ngcobo en Murillo toont hoe hedendaagse schilderkunst niet alleen prachtige werken oplevert maar ons ook kritisch kan laten kijken naar wat wij als de geschiedenis beschouwen. Scribble, dabble, splatter, smear en Gamechangers & Eyeopeners zijn noemenswaardige tentoonstellingen met prachtige werken die meer dan slagen in hun opzet. Toch blijven ze vooral bij door hun kritiekloze en gemakkelijke omgang met het (schilders)verleden. Terugkijken naar en zich verhouden tot het verleden is belangrijk, maar achteloos trappen in de val van de dominantie van de mannelijke blik zou daar vandaag de dag niet meer bij mogen horen. Eerder is er nood aan ‘een kritische, alerte en onderzoekende attitude… ten aanzien van het meest enigmatische medium in de geschiedenis’, zoals het programmaboekje van Scribble, dabble, splatter, smear zelf vermeld. Jammer dat beide tentoonstellingen die houding niet ter harte nemen.

De Biënnale van de Schilderkunst is nog te bezoeken t/m 2 oktober 2022

 

[1] Pompidou, seizoen 9 aflevering 134, donderdag 23 juni 2022. Te beluisteren: https://klara.be/luister/podcast/pompidou/9/134  

[2] Interview met Gabi Ngcobo. Te zien via https://museumdd.be/tentoonstelling/biennale-8#video-gallery.

[3] Pompidou, seizoen 9 aflevering 134, donderdag 23 juni 2022. Te beluisteren: https://klara.be/luister/podcast/pompidou/9/134  

Jasper Delva

is socioloog en schrijft over kunst en cultuur

Recente artikelen