metropolis m

Detail van de installatie van Pip Passchier bij ACEC Apeldoorn, foto: Ton Kruse

In de kelder van het Apeldoornse ACEC speelt Pip Passchier met de esthetiek van school- en stadsinrichting. Het werk ‘doet alsof’ – alsof het is bedoeld voor klaslokalen, gymzalen, speeltuinen en bouwplaatsen. Maar bij een tweede blik beginnen de doeken te wringen, vertonen de gelakte multiplex objecten slijtages en maakt machinaliteit plaats voor menselijkheid.

ACEC staat voor: Atelier des Constructions Electriques de Charleroi. Het was een fabriek voor elektrische apparaten. Nu betekent het: Apeldoorns Centrum voor Eigentijdse Cultuur, een presentatie-instelling voor beeldende kunst en maatschappelijk debat. Jaarlijks heeft ACEC zo’n vijfentwintig tentoonstellingen en is het betrokken bij kunstopdrachten voor de openbare ruimte.

Met hulp van het Frank van der Wal Cultuurfonds werd onlangs de vroegere stookkelder opgeknapt tot een bijzondere, extra tentoonstellingsruimte. En daar presenteert Pip Passchier momenteel een installatie. In de installatie zijn werken opgenomen die ook op zichzelf, als autonome werken, bekeken kunnen worden. Bovendien komt er eerder werk in terug, in gewijzigde vorm. Zo ook onderdelen van haar installatie op Prospects & Concepts, de presentatie op Art Rotterdam van startende kunstenaars die een subsidie kregen van het Mondriaan Fonds.

ACEC in Apeldoorn, foto: Ton Kruse

Jasper van der Graaf, zelf kunstenaar, is directeur van ACEC. ‘Na de kunstacademie heb ik drie jaar bij kunstenaarsinitiatief Archipel Apeldoorn geprogrammeerd en daarna een jaar bij SAFE, Dalfsen. In 2019 werd ik gevraagd door stichting ACEC om een plan te maken voor doorontwikkeling. Dat heeft geleid tot mijn huidige rol hier,’ vertelt hij me: ‘Ik wil dat kunst en kunstenaars een vanzelfsprekende rol in de samenleving krijgen. We zitten als ACEC daarom dicht op de ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Elk jaar organiseren we in de zomer Hoe = Het Nu, een overzicht van kunst van nu uit Overijssel en Gelderland. We bieden ruimte voor concerten van Orkest De Ereprijs en aan debatten over de leefomgeving en architectuur.’

Het Apeldoorns Centrum voor Eigentijdse Cultuur is een presentatie-instelling voor beeldende kunst en maatschappelijk debat. Jaarlijks heeft ACEC zo’n vijfentwintig tentoonstellingen en is het betrokken bij kunstopdrachten voor de openbare ruimte

Van der Graaf werd op Passchier geattendeerd door Aalt van de Glind, die als eerste een installatie maakte in de voormalige stookkelder van het fabrieksgebouw. De directeur vindt de energie van Passchiers werk (en die van de kunstenaar zelf) aanstekelijk: ‘En haar presentatie past ook zo mooi bij de “fluoriscerende” tentoonstellingen van Studio VollaersZwart en Studio Onvervalst, die gelijktijdig in het ACEC lopen.’ Hij doelt hiermee op de heldergekleurde kunststoffen waarmee Passchier werkt; materialen die we direct herkennen uit dagelijkse leefomgevingen als de gymzaal of het schoolplein. Passchier werkt dan ook op een basisschool en woont in Rotterdam. Elementen en materialen afkomstig van bouwplaatsen, stadsinrichting, erfjes en tuintjes komen eveneens terug in haar werk.

Passchiers werk werd eerder wel in verband gebracht met sport en spel. Haar ervaringen als volleyballer leveren een handig frame om haar werk vanuit te benaderen. Maar eigenlijk heeft de sportwereld weinig betekenis in haar werk. Het gaat er niet over en refereert er nauwelijks aan, behalve dan aan gymzalen van scholen. Maar ‘spel’, in de zin van ‘het spelen,’ heeft wel degelijk betekenis voor Passchiers werk. Ze speelt met de esthetiek van wat ze tegenkomt in haar dagelijkse leven: haar werk op de basisschool en haar leven in de stad. Spel is zo’n treffend concept om haar werk vanuit te duiden, omdat haar werk die esthetiek van school- en stadsmateriaal niet beoordeelt of inzet om een communicatief of praktisch doel mee te bereiken. Passchier onderzoekt al spelende de betekenis ervan.

Overzicht van de installatie van Pip Passchier bij ACEC Apeldoorn, foto: Ton Kruse

Het gaat haar om de esthetische keuzen die in bouw-, leer- en speelmaterialen zijn gemaakt. Om de keuze voor ‘schone’ en kunstmatige materialen, praktische en vertrouwde vormen; prefab constructies en ‘vrolijke’ kleuren die bekoren en uitnodigen tot gebruik. Impliciet stelt het werk van Passchier: hoe wij onze wereld inrichten en waar wij onze kinderen laten opgroeien zegt veel over wie we zijn en wat wij belangrijk of van waarde vinden. Maar wát dat dan precies is, daar doet Passchiers werk dan weer geen directe uitspraken over.

Het gaat Passchier om de esthetische keuzen die in bouw-, leer- en speelmaterialen zijn gemaakt. Om de keuze voor ‘schone’ en kunstmatige materialen, praktische en vertrouwde vormen; prefab constructies en ‘vrolijke’ kleuren

Details van de installatie van Pip Passchier bij ACEC Apeldoorn, foto: Ton Kruse

Detail van de installatie van Pip Passchier bij ACEC Apeldoorn, foto: Ton Kruse

Passchier speelt dus met de esthetiek van school- en stadsinrichting. Ze probeert uit hoe ze die esthetiek van alledaagse gebruiksobjecten zelf kan vormgeven; hoe ze materialen zodanig kan gebruiken, inzetten en bewerken dat ze die gebruiksesthetiek kan bereiken. Zonder dat ze het gebruiksdoel ook verwezenlijken. Het spel van de kunstenaar is daarmee redelijk en redeloos tegelijk. Eigenlijk is het vooral bedoeld voor de kunstenaar zelf, die zo haar plek in de wereld kan overdenken en veroveren. Het werk ‘doet alsof’ – alsof het ergens toe zou dienen. Alsof het is bedoeld voor klaslokalen, gymzalen, speeltuinen, straatmeubilair, streetwear en bouwplaatsen.  

In die speelse benadering gebeurt er iets met de genoemde esthetiek. De ‘cleanness’ en bekoorlijkheid van de kunststoffen wordt losgezongen van de geïndustrialiseerde massaproductie die we er gewoonlijk mee associëren. Door het handwerk van Passchier gaan stoffen trekken, zijn er rafelrandjes. Ze zet ook bewust vervreemdende oneffenheden in; uit de strak gelakte multiplex objecten, die doen denken aan schoolmeubilair of gymtoestellen, zijn bijvoorbeeld rare ‘happen’ gegutst. Hierdoor zet Passchier twee kanttekeningen bij de vermeende normaliteit van hoe onze wereld is ingericht.

Ten eerste benadrukt Passchiers handwerk de stoffelijkheid van de gestandaardiseerde en onpersoonlijke objecten die ons omgeven. Ze laat het materiaal letterlijk en figuurlijk ‘wringen’. De ‘cleanness’ wordt doorbroken, de machinaliteit wordt menselijk: onhandig en kwetsbaar. Er is handschrift in plaats van hard-edge. Gevoeligheid in plaats van ongenaakbaarheid.

Detail van de installatie van Pip Passchier bij ACEC Apeldoorn, foto: Ton Kruse

Ten tweede zet Passchier vraagtekens bij de vermeende volmaaktheid en onsterfelijkheid van kunststoffen, door juist hun verval en slijtage zichtbaar te maken. Van het werk van Eva Hesse is bekend dat de plastics en kunststoffen die zij in de jaren zestig als een van de eerste kunstenaars gebruikte, maar moeilijk te conserveren zijn. Het veronderstelde ‘eeuwige’ plastic blijkt chemische reacties aan te gaan, waardoor hardmakers oplossen of viscoos materiaal broos wordt. Bij Passchiers werk stel ik me die processen van verval meteen al voor. De tijd zal het leren. Het is geen tekort van het werk, maar wel een dimensie van de werking ervan.

Passchier zet bewust vervreemdende oneffenheden in; uit de strak gelakte multiplex objecten, die doen denken aan schoolmeubilair of gymtoestellen, zijn bijvoorbeeld rare ‘happen’ gegutst

Detail van de installatie van Pip Passchier bij ACEC Apeldoorn, foto: Ton Kruse

De stookkelder is een lastige ruimte: laag, koud en met overal ijzeren steunpalen. Er is geen daglicht en dit geeft de plek iets unheimisch dat het werk van Passchier niet tegemoet komt. De kunstenaar heeft gezocht naar een zinvolle omgang met die rare ruimte. Ze heeft dat handig gedaan door het groen van de rioleringsbuis die dwars door de ruimte gaat, te echoën in de gespannen doeken waarmee zij de ruimte structureert. De doeken maken  midden in de ruimte een tussenruimte, en dit geeft de presentatie haar vorm. Verder zijn alle andere elementen langs, of aan de wanden opgesteld.

Een belangrijk element van de installatie, het grote frame dat de kunstenaar ook presenteerde bij Prospects, is pal tegen de achterwand opgesteld – terwijl het eigenlijk vrij hangend is. Mogelijk zou de presentatie een sterkere installatievorm kunnen krijgen wanneer dat frame echt vrij in de ruimte had kunnen hangen en wanneer de gespannen doeken minder de aanwezige structuur van de steunpilaren hadden gevolgd. Bijvoorbeeld door ze te laten verspringen of in verschillende, ook diagonale, richtingen te laten lopen, om zo te breken met de rechte hoeken en lijnen van de kleine kelderruimte.

Daarbij dragen niet alle elementen die op, of tegen, de wanden zijn geplaatst, evenveel bij aan de presentatie als totaalinstallatie. Er zijn ‘losse’ werken ingevoegd die niet allemaal even sterk zijn. Ik stel me voor hoe de installatie een helderdere formulering zou hebben gekregen als sommige van de wandelementen weggelaten waren geweest, waardoor alle overgebleven onderdelen van de presentatie een sterkere eenheid zouden hebben gehad. Dat was absoluut mogelijk geweest.

Deze afwegingen laten echter onverlet dat het werk van de kunstenaar veel te bieden heeft. Passchier re-claimt de esthetiek van onze alledaagse leefwereld van prefab en standaardisering en neemt een gelaten houding aan tegenover het verval en de slijtage van glimmende kunststoffen. Ze brengt de menselijkheid erin terug: een vrolijke en speelse menselijkheid, in al haar onhandigheid en kwetsbaarheid.

De presentatie van Pip Passchier is nog t/m 14 mei 2023 te bezoeken in ACEC Apeldoorn

Ton Kruse

is beeldend kunstenaar

Recente artikelen